3.1. Eiseres betoogt dat zij op ontoelaatbare wijze in haar verdediging is geschaad omdat zij het relaas van bevindingen, dat onderdeel uitmaakt van het rapport, pas 6 maanden na de beweerdelijke overtredingen kreeg toegezonden. Zij wijst er daarbij op dat in een eerder rapport wel eens een onjuiste constatering zat, die nog kon worden tegengesproken omdat tussen waarneming en rapport korte tijd was verstreken. In dat voorbeeld was eiseres het verwijt gemaakt dat een medewerker niet ingegrepen toen in zijn zich werd gerookt. Die medewerker bleek geen medewerker, maar een geluidstechnicus van de band “The Prodigy”. Dat was een zogenoemde “Roady” en niet een festivalmedewerker.
3.2. Hoewel het uit een oogpunt van het verdedigingsbeginsel wenselijk is dat zo snel mogelijk na een geconstateerde overtreding rapport wordt opgemaakt en naar de overtreder verzonden, kan eiseres niet worden gevolgd in haar stelling dat zij, reeds omdat er vijf maanden liggen tussen de constateringen en de toezending van het relaas van bevindingen met het boetevoornemen op ontoelaatbare wijze in haar verdedigingsmogelijkheden geschaad. Onbetwist is namelijk dat drie van de vier assistent-toezichthouders zich bij de festivalorganisatie hebben afgemeld en daarbij mondeling hebben aangegeven wat hun bevindingen waren. Deze situatie moet worden onderscheiden van die waarin de belanghebbende pas veel later op de hoogte wordt gesteld van de inspectie en de bevindingen van de toezichthouder (vgl. ECLI:NL:CBB:2013:166).
[…]
4.2. Uitgangspunt is dat een bestuursorgaan in beginsel mag afgaan op de juistheid van de inhoud van een naar waarheid opgemaakt en ondertekend toezichtsrapport en de daarin vermelde bevindingen (bijv. ECLI:NL:CBB:2018:165). Dat het relaas, dat met het rapport van bevindingen aan eiseres is gezonden, niet is ondertekend, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat niet kan worden uitgegaan van het relaas van de toezichthouders. De rechtbank wijst er in dat verband op dat het ontbreken van een handtekening geen bewijsrechtelijke consequenties behoeft te hebben, als de identiteit van de opstellers van het rapport op andere wijze onomstotelijk kan worden vastgesteld. Omdat in het relaas de nummers van de twee toezichthouders zijn vermeld kan die vaststelling plaatshebben. In dergelijke gevallen geldt wel dat de bestuursrechter kan verlangen dat de identiteit van de opsteller, zo nodig met een verzoek om beperking van de kennisneming, aan hem wordt bekendgemaakt, teneinde de identificatie mogelijk te maken (ECLI:NL:RVS:2017:1818). De rechtbank ziet geen aanleiding te verlangen dat de identiteit van de opstellers van het relaas alsnog aan haar bekend wordt gemaakt. Omdat drie van de assistent-toezichthouders (onder wie degene die heeft verklaard over de tenten 2 t/m 6) zich na de inspectie hebben gemeld bij de organisatie, kan immers niet worden volgehouden dat eiseres niet bekend was met hun identiteit, althans niet in staat was die vast te stellen. Het bezwaar van eiseres tegen de inzet van anonieme toezichthouders slaagt daarom niet.