6.3.De rechtbank is verder van oordeel dat eiser terecht stelt dat hij te laat op de hoogte is gesteld van de bevindingen van de toezichthouder. In onder meer de uitspraak van 20 juli 20175 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven geoordeeld dat op verweerder in beginsel de verplichting rust om degene die is gehouden tot naleving van de transportvoorschriften tijdig op de hoogte te stellen van de controle-bevindingen. Gebeurt dit niet, dan treft verweerder het verwijt dat hij in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht, met name het zorgvuldigheidsbeginsel, heeft gehandeld. Uit het rapport van bevindingen volgt dat de toezichthouder weliswaar een dag na de constatering pogingen heeft ondernomen om een verantwoordelijke van het bedrijf telefonisch in te lichten, maar dat is niet gelukt. Nadien zijn er geen andere pogingen meer ondernomen. Eiser is pas met het voornemen van 14 juli 2022 (bijna een jaar later) op de hoogte gebracht van de bevindingen van de toezichthouder. Verweerder heeft hierdoor in strijd gehandeld met het zorgvuldigheidsbeginsel. Dit wordt door verweerder ook erkend. Dit betekent dat het beroep gegrond is vanwege het geconstateerde zorgvuldigheidsgebrek. De rechtbank zal verweerder daarom veroordelen in de proceskosten voor zover eiser die heeft gemaakt. De rechtbank ziet in het geconstateerde zorgvuldigheidsgebrek echter geen reden om de boete te vernietigen omdat eiser ondanks het zorgvuldigheidsgebrek voldoende gelegenheid heeft gehad (namelijk in de zienswijze, bezwaar en in beroep) om de bevindingen van de toezichthouder te betwisten.
6.4.Vaststaat dus dat na het moment van constatering van de overtreding (op een week na) 12 maanden zijn verstreken voordat eiser daarvan (met het voornemen) op de hoogte is gesteld en een boete is aangezegd. In het verweerschrift heeft verweerder gewezen op intern beleid dat sinds 3 april 2023 wordt gehanteerd op grond waarvan verweerder de boete matigt met 10 % als de periode tussen de overtredingsdatum en de aanzegging langer dan zeven maanden heeft geduurd. Verweerder vraagt de rechtbank in het verweerschrift om de boete van eiser om die reden te matigen met 10 %. Dit zal de rechtbank doen. Overigens is de rechtbank niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het boetebedrag (verder) moet worden gematigd.
https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:RBROT:2024:1894
Leave a Reply