Bevoegdheid tot handhavend optreden 5.3 Partijen zijn het erover eens dat de minister voor overtreding van de bepalingen van de Wtw handhavend kan optreden1. Een herstelsanctie kan worden opgelegd zodra het gevaar voor de overtreding klaarblijkelijk dreigt2.
5.4
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS)3 volgt dat – gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving – het bestuursorgaan dat bevoegd is om in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moet maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat of als handhavend optreden zo onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. De minister heeft onder meer afgezien van handhaving, omdat de relevante artikelen uit de Wtw niet worden overtreden door het enkele gebruik van vislood bij het vissen. Daardoor ontbreekt de grondslag voor handhaving. De rechtbank moet voor dit onderdeel dus eerst beoordelen of er regels overtreden zijn. Pas als dat het geval is, komt de rechtbank toe aan de beoordeling of minister in redelijkheid heeft afgezien van handhaving.
5.5
Over de kwestie of er in deze zaak regels zijn overtreden, verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank in de uitspraak van 4 juli 20234. Daarin is in een vergelijkbare kwestie uitspraak gedaan over een verzoek van eiseres tot handhaving in relatie tot de artikelen 6.1, 6.2, 6.8 en 6.9 van de Wtw. Kort en zakelijk weergegeven, heeft de rechtbank – onder verwijzing naar de definitie van ‘lozen’ uit artikel 6.1 van de Wtw – geoordeeld dat bij het vissen met vislood sprake is van een vergunningplichtige lozing in de zin van artikel 6.2, eerste lid, van de Wtw. De rechtbank verwijst hiervoor naar de toelichting van de wetgever bij het nog in werking te treden Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). In het Bal zijn regels opgenomen over activiteiten in de fysiek leefomgeving. In de toelichting is uitdrukkelijk overwogen dat alleen voor de potentieel minst bezwaarlijke lozingen is gekozen voor de specifieke zorgplicht, terwijl voor het aanwijzen van vergunningplichten is uitgegaan van de systematiek <<algemene regels, tenzij>>. Hierdoor komt een einde aan het gedogen van lozingen die niet vanuit uitstroomvoorzieningen plaatsvinden, zoals bijvoorbeeld bij het gebruik van vislood het geval is. Aangezien het Bal nog niet in werking is getreden, geldt op dit moment voor het gebruik van vislood een vergunningplicht op grond van artikel 6.2, eerste lid, van de Wtw. De in artikel 6.2, eerste lid, van de Wtw opgenomen vergunningplicht heeft betrekking op de sportvissers en zij dienen een vergunning op grond van artikel 6.2, eerste lid, van de Wtw aan te vragen. Zij zijn namelijk degenen die stoffen in een oppervlaktewaterlichaam brengen als zij vissen met vislood. De norm uit dit artikel ziet niet op de hengelsportvereniging5. Gelet op het voorgaande volgt de rechtbank de verwijzing door de minister naar de uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland van 28 oktober 20226 dan ook niet.
Voor wat betreft artikel 6.8 van de Wtw heeft de rechtbank overwogen dat dit artikel zich richt tot diegene die handelingen verricht of nalaat en die weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handelingen of het nalaten daarvan de bodem of oever van een oppervlaktewater kan worden verontreinigd of aangetast. Diegene is gehouden alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem gevergd kunnen worden om de verontreiniging of aantasting te voorkomen dan wel de gevolgen te beperken en zo veel mogelijk ongedaan te maken. Bovendien is diegene gehouden om de beheerder in kennis te stellen van de verontreiniging of aantasting alsook welke maatregelen al genomen zijn dan wel diegene nog voornemens is om te nemen7. Deze artikelen richten zich wel tot een hengelsportvereniging en ook tot de sportvissers.
5.6
Partijen zijn het erover eens dat de meeste sportvissers gebruik maken van vislood bij het vissen8, dat de sportvissers van [HSV] niet beschikken over een vergunning in de zin van artikel 6.2, eerste lid, van de Wtw en dat en in het wedstrijdreglement van [HSV] geen verbod is opgenomen om te vissen met vislood. Gelet op de overwegingen van de rechtbank in de uitspraak van 4 juli 2023 mag volgens de rechtbank op grond van artikel 6.8 van de Wtw redelijkerwijs van [HSV] verwacht worden dat zij het vissen met vislood tijdens de door haar georganiseerde wedstrijden/evenementen verbiedt, omdat daarvan bekend is dat dit de bodem of oever van een oppervlaktewater kan verontreinigen of aantasten. Nu [HSV] haar leden het gebruik van vislood niet verbiedt, levert dat een overtreding van artikel 6.8 van de Wtw op en tegen die overtreding kan de minister handhavend optreden.
5.7
Aangezien de rechtbank, in tegenstelling tot de minister, constateert dat er wel sprake is van een overtreding, moet de rechtbank vervolgens beoordelen of de minister in redelijkheid heeft afgezien van het opleggen van een PLOD. Hiervoor is vereist dat er sprake is van een gevaar, door overtreding van een concreet bij of krachtens de wet gesteld voorschrift, dat met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zal plaatsvinden als die overtreding in het besluit kan worden omschreven met een mate van duidelijkheid die op grond van rechtszekerheid is vereist9. Aan deze voorwaarde is volgens de rechtbank niet voldaan. De rechtbank verwijst naar het door de minister aangehaalde onderzoek van 601 getoetste KRW-lichamen. Uit dit onderzoek volgt dat in slechts drie gevallen niet aan de norm wordt voldaan en dat in zoutwater überhaupt geen overtredingen zijn gemeten. Weliswaar verwijst eiseres in haar bezwaarschrift naar het waterkwaliteitportaal voor chemische analyse voor lood in de Westerschelde, maar de rechtbank kan uit de betreffende gegevens niet afleiden op welke wijze het lood in het viswater terecht is gekomen. Dat kan door vissers, maar het kan ook op een andere wijze. Voor wat betreft het door eiseres aangehaalde onderzoek van Stichting Wageningen Research maakt de rechtbank uit de website van het onderzoeksinstituut op dat dit instituut het realistische risico voor waterdieren van opgelost lood dat vrijkomt uit vislood als ‘nog lastig in te schatten’ betitelt. Er is nagenoeg geen onderzoek gedaan naar bijvoorbeeld de looddichtheid op populaire vislocaties, de mate waarin het vislood aan de sedimentoppervlakte ligt, de verdunningsfactor, de sedimentatiesnelheid van zwevende deeltjes en de invloed van baggeren. Er dient nog nader onderzoek naar deze punten te worden gedaan. Alles overwegende ziet de rechtbank dan ook onvoldoende aanleiding om een zodanig klaarblijkelijk gevaar aan te nemen dat de opleggen van een PLOD gerechtvaardigd is. De minister heeft het preventieve handhavingsverzoek dan ook in redelijkheid afgewezen.
5.8
De rechtbank overweegt ten overvoede nog het volgende. Weliswaar ziet de rechtbank geen aanleiding voor het opleggen van een PLOD, maar dat betekent niet per se dat de overwegingen van de rechtbank hetzelfde zouden zijn als eiseres een regulier handhavingsverzoek had ingediend. Op zich was het handhavingsverzoek voldoende concreet, omdat daarin is aangegeven tegen welke partij het is gericht, waar er gevist wordt en ook is de wedstrijdagenda voor 2022 bij het handhavingsverzoek overgelegd. De minister zou aan de hand daarvan het handhavingsverzoek kunnen oppakken. Voor wat betreft de gronden in het verweerschrift om niet tot handhaving over te gaan, verwijst de rechtbank naar overweging 12 uit de uitspraak van 4 juli 2023.
Voor deze zaak geldt dat de betreffende viswedstrijden in 2022 al hebben plaatsgevonden. Handhavend optreden is nu dan ook niet meer mogelijk.
https://uitspraken.rechtspraak.nl/#!/details?id=ECLI:NL:RBZWB:2023:8686
Leave a Reply