4. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter hebben [verzoeker A] en [verzoeker B] een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening. De ingevorderde bedragen van € 29.000,00 voor elk van hen zijn zodanig hoog, dat de voorzieningenrechter aannemelijk acht dat betaling daarvan ingrijpende financiële gevolgen voor hen heeft. Daaraan doet niet af dat wanneer de lasten onder dwangsom in de bodemprocedure niet in stand zouden blijven, betaling daarvan als onverschuldigd zou kunnen worden teruggevorderd en in zoverre dus geen onomkeerbare gevolgen zou hebben.
5. Deze voorlopige voorzieningenprocedure leent zich niet voor een beoordeling van de vragen of de lasten onder dwangsom en de invorderingsbesluiten in stand kunnen blijven en of de invorderingsbevoegdheid – ten tijde van het nemen van de invorderingsbesluiten of daarna – is verjaard. Dit dient in de bodemprocedure te worden onderzocht. De voorzieningenrechter zal daarom niet op de hogerberoepsgronden ingaan, maar aan de hand van een belangenafweging op het verzoek beslissen.
De voorzieningenrechter overweegt dat het college er met het nemen van de invorderingsbesluiten van uit is gegaan dat de dwangsommen tot de maximale bedragen zijn verbeurd, zodat de lasten onder dwangsom in zoverre intussen zijn uitgewerkt. De belangenafweging raakt dus niet de lasten onder dwangsom zelf, maar uitsluitend de invordering van beweerdelijk verbeurde dwangsommen. Gelet op de hoogte van de ingevorderde bedragen acht de voorzieningenrechter het belang bij schorsing van de invorderingsbesluiten in dit geval zwaarder wegen dan het belang van het college bij invordering voorafgaand aan de uitspraak in de bodemprocedure. Weliswaar heeft het college op zichzelf terecht naar voren gebracht dat aan het belang bij invordering een zwaarwegend gewicht toekomt en slechts in bijzondere omstandigheden geheel of gedeeltelijk van invordering kan worden afgezien, maar dat betekent niet dat daarbij de uitkomst van de bodemprocedure niet kan worden afgewacht. De voorzieningenrechter ziet dan ook aanleiding om het verzoek toe te wijzen en de invorderingsbesluiten te schorsen. De voorzieningenrechter wijst [verzoeker A] en [verzoeker B] er wel op dat zij er rekening mee moeten houden dat de uitkomst van de bodemprocedure zou kunnen zijn dat zij de in geding zijnde dwangsommen alsnog zullen moeten betalen.
https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@121942/202002245-2-r3/