Vzr. ABRvS 30 januari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:311 – Is boer die mest met metamfetamine resten verspreidde over akker functioneel pleger? Waarschijnlijk niet.

Print deze pagina

Beoordeling van het verzoek

5.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend.

6.       [verzoekster A] en [verzoeker B] betogen dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat de verweten handeling heeft plaatsgevonden. Het college heeft niet aannemelijk gemaakt dat er drugsafval in de mest zat die in hun opdracht op de akker is uitgereden.

6.1.    In het NFI-rapport van 15 augustus 2024 staat dat op een klein deel van de akker sporen van mestinjecties zichtbaar waren en dat alleen op dat deel grondmonsters zijn genomen. Uit het NFI-rapport blijkt dat in die grondmonsters geen drugsgerelateerde afvalstoffen zijn aangetoond. Daarnaast vermeldt dat rapport dat op twee plekken op de akker mest aan het oppervlak zichtbaar was. Daarvan zijn mestmonsters genomen. Uit het NFI-rapport blijkt dat in één van die mestmonsters metamfetamine is aangetoond in een concentratie die wijst op een lozing van afvalstoffen die verband houden met de productie van metamfetamine. [verzoekster A] en [verzoeker B] hebben op de zitting toegelicht dat zij hun akkers door loonwerkers laten bemesten met mest die afkomstig is van hun eigen kalveren en dat die mest daarbij in de bodem wordt geïnjecteerd. Gelet op de omstandigheid dat geen drugsafval is aangetroffen in de bodemmonsters die zijn genomen op de plek waar mest in de bodem was geïnjecteerd, doet zich de vraag of de met drugsafval verontreinigde mest die op het oppervlak is aangetroffen daar als gevolg van de in opdracht van [verzoekster A] en [verzoeker B] uitgevoerde bemestingswerkzaamheden is terechtgekomen. Omdat uit het NFI-rapport niet blijkt of de verontreinigde mest is aangetroffen op het gedeelte van de akker waar sporen van injectie zichtbaar waren, acht de voorzieningenrechter niet op voorhand door het college aannemelijk gemaakt dat de verweten handeling, te weten het in opdracht van [verzoekster A] op de akker uitrijden van mest die verontreinigd is met drugsafval, heeft plaatsgevonden.

7.       [verzoekster A] en [verzoeker B] betogen verder dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat zij als functioneel plegers kunnen worden aangemerkt. [verzoekster A] en [verzoeker B] voeren aan dat zij nooit hebben aanvaard dat met drugsafval verontreinigde mest op de akker zou worden uitgereden en dat van hen niet kan worden verwacht dat zij onafgebroken toezicht houden op alle akkers van [verzoekster A], dan wel op ingehuurde loonwerkers. Volgens [verzoekster A] en [verzoeker B] is er geen reden om loonwerkers op voorhand te wantrouwen en is het onuitvoerbaar en in de praktijk ongebruikelijk om een giertank van een loonwerker, vlak voordat deze op de akker wordt uitgereden, door een erkende instelling te laten bemonsteren op drugsgerelateerde afvalstoffen. Volgens [verzoekster A] en [verzoeker B] duurt het ongeveer tien werkdagen om een giertank te laten bemonsteren en de monsters te laten analyseren, waardoor de betreffende giertank tien dagen ongebruikt en afgesloten op de akker zou moeten blijven staan.

7.1.    Ingevolge artikel 5:1, tweede lid, van de Awb wordt onder overtreder verstaan degene die de overtreding pleegt of medepleegt. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling is overtreder in de eerste plaats degene die de verboden handeling fysiek verricht. Voor beantwoording van de vraag of een ander dan degene die de verboden handeling fysiek verricht als functionele pleger van de overtreding kan worden aangemerkt, is de Afdeling aangesloten bij de criteria van de Hoge Raad voor de toerekening van verboden gedragingen aan rechtspersonen, waarbij van belang is of een gedraging heeft plaatsgevonden in de sfeer van de rechtspersoon. Daarvan kan sprake zijn indien zich een of meer van de navolgende omstandigheden voordoen:

a) het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon,

b) de gedraging past in de normale bedrijfsvoering of taakuitoefening van de rechtspersoon,

c) de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf of in diens taakuitoefening,

d) de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard, waarbij onder bedoeld aanvaarden mede begrepen is het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging. Vergelijk ook de uitspraak van de Afdeling van 31 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2067 en het arrest van de Hoge Raad van 21 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7938 (Drijfmest-arrest), zoals verduidelijkt in het arrest van de Hoge Raad van 26 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:733.

7.2.    Het bestuursorgaan moet aannemelijk maken dat aan de criteria voor functioneel plegerschap is voldaan.

7.3.    Gelet op het besluit, het verweerschrift en het verhandelde ter zitting gaat het college uit van de mogelijkheid dat schone mest, nadat die door een loonwerker uit de mestputten van [verzoekster A] is gehaald, buiten het zicht van [verzoekster A] en [verzoeker B] is vermengd met drugsafval en dat de aldus verontreinigde mest vervolgens door een loonwerker op de akker is uitgereden. Gelet daarop lag het volgens het college op de weg van [verzoekster A] en [verzoeker B] om voldoende toezicht te houden op de door hen ingeschakelde loonwerkers. Volgens het college kunnen [verzoekster A] en [verzoeker B] als functioneel plegers worden aangemerkt, omdat zij dat hebben nagelaten. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college niet aannemelijk gemaakt dat dit scenario zich heeft voorgedaan. De voorzieningenrechter heeft geen stukken in het dossier aangetroffen over het inschakelen van loonwerkers, over de periodes waarin mest zou zijn uitgereden en of dat uitrijden ook is gebeurd op de akker. Ook op de zitting is daarvoor niet meer onderbouwing gegeven. Dat [verzoekster A] en [verzoeker B] erkennen dat zij loonwerkers inschakelen voor het uitrijden van mest is daarvoor onvoldoende. Zelfs al zou het door het college geschetste scenario wel aannemelijk zijn, valt zonder nadere motivering niet in te zien dat in het kader van de te betrachten zorg in redelijkheid van [verzoekster A] en [verzoeker B] mag worden verwacht dat zij, nadat schone mest door een loonwerker is opgezogen uit hun mestkelders om te worden uitgereden, die mest nog laten onderzoeken om na te gaan of intussen vermenging met drugsafval heeft plaatsgevonden. Hierbij neemt de voorzieningenrechter ook in aanmerking dat het college op de zitting heeft onderkend dat een dergelijke wijze van toezicht op praktische bezwaren stuit, maar dat het desgevraagd niet concreet heeft kunnen maken op welke manier [verzoekster A] en [verzoeker B] wel toezicht op de loonwerkers hadden moeten houden. Voor zover, gelet op wat hiervoor onder 6.1 is overwogen, aannemelijk kan worden geacht dat de verweten handeling heeft plaatsgevonden, heeft het college naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk gemaakt dat [verzoekster A] en [verzoeker B], in zijn hoedanigheid als bestuurder, directeur en enig aandeelhouder van [verzoekster A], als functioneel plegers van de hiervoor onder 2 vermelde bepalingen kunnen worden aangemerkt.

https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@148195/202407589-1-r4/

Print deze pagina

Leave a Reply

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *