Artikel 4:112 Awb

Print deze pagina
  • Laatst geupdate 14-03-2020

1. Het bestuursorgaan maant de schuldenaar die in verzuim is schriftelijk aan tot betaling binnen twee weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de aanmaning is toegezonden.

2. Bij wettelijk voorschrift kan een andere termijn worden vastgesteld.

3. De aanmaning vermeldt dat bij niet tijdige betaling deze kan worden afgedwongen door op kosten van de schuldenaar uit te voeren invorderingsmaatregelen.

De aanmaning is het voorportaal voor de dwanginvordering van de bestuursrechtelijke geldschuld bij de burger door het bestuursorgaan. Het bestuursorgaan dient eerst de schuldenaar aan te manen tot betaling alvorens het verder mag gaan met de dwanginvordering.

1. Inleiding

Artikel 4:112 Awb ziet op de aanmaning. Indien niet tijdig is betaald en de schuldenaar dus in verzuim is, stuurt het bestuursorgaan een schriftelijke aanmaning alvorens over te gaan tot het uitvaardigen van een dwangbevel. In de schriftelijke aanmaning wordt de schuldenaar verzocht om op korte termijn alsnog te betalen. De aanmaning dient een aantal onderdelen te bevatten en heeft een belangrijke rol in het verdere proces van de invordering van bestuursrechtelijke geldelijke schulden.

2. Rol en karakter van de aanmaning

Het is gebruikelijk en wenselijk om een schuldenaar eerst aan te manen om de schuld te voldoen voordat ingrijpendere middelen worden ingezet. Dat is in het civiele rechtsverkeer ook geregeld door middel van de ingebrekestelling. De wetgever heeft ervoor gekozen om dit ook te regelen voor de bestuursrechtelijke geldschuld. Het bestuursorgaan dient de schuldenaar aan te manen om alsnog te betalen. Er kunnen volgens de wetgever diverse “soms goed begrijpelijke“ redenen zijn waarom de burger niet binnen de gestelde termijn heeft betaald. Uit een oogpunt van behoorlijk bestuur is het daarom gewenst dat het bestuursorgaan de betrokkene er nogmaals op attendeert dat hij tot betaling dient over te gaan. Het bestuursorgaan kan zich er daarbij van vergewissen dat betrokkene niet om voor het bestuursorgaan onbekende, maar wellicht goed verklaarbare, redenen weigert te betalen. Ook op praktische gronden verdient dit aanbeveling. Het is voor het bestuursorgaan niet doelmatig om na het verstrijken van de reguliere betalingstermijn voetstoots tot dwanginvordering over te gaan. Voordat de kostbare invorderingsfase wordt ingegaan, dient het bestuursorgaan er daarom zeker van te zijn dat de schuldenaar weigerachtig is te betalen.

Het primaire oogmerk van de aanmaning is dus om de schuldenaar in de gelegenheid te stellen alsnog de vordering te voldoen. De schuldenaar wordt tevens gewaarschuwd voor mogelijke invorderingsmaatregelen. Hij krijgt nog twee weken om zijn schuld te voldoen. Na het verstrijken van de aanmaningstermijn heeft het bestuursorgaan de bevoegdheid om tot dwanginvordering over te gaan. Het zal van de omstandigheden van het geval afhangen of het bestuursorgaan terstonds tot invordering over zal gaan. 

De aanmaning heeft voorts betekenis voor de mogelijkheid verdergaande civielrechtelijke, danwel bestuursrechtelijke, invorderingsmaatregelen te nemen: het bestuursorgaan kan daar eerst toe overgaan indien het eerst een aanmaning heeft toegezonden en de schuldenaar niet binnen de daarin gestelde termijn heeft betaald.

Het is mogelijk om een schuldenaar in een geschrift aan te manen tot betaling van meer dan een geldschuld, mits de schuldenaar bij al die schulden in verzuim is. Onder meer in het belastingrecht komt dit vaak voor.

De bevoegdheid om aan te manen ontstaat pas als een schuldenaar in verzuim is. Daaruit volgt dat eerst de betalingsbeschikking (artikel 4:86) moet zijn genomen. Vervolgens moet de daarin opgenomen betalingstermijn ongebruikt zijn verstreken. Pas dan kan worden aangemaand. Bij de invordering van dwangsommen heeft te gelden dat de geldschuld van rechtswege ontstaat en de betalingstermijn van rechtswege begint te lopen (artikel 5:33 Awb). In zoverre kan de schuldenaar in verzuim raken voordat er een invorderingsbeschikking is genomen. Artikel 5:37 Awb bepaalt echter dat voordat er wordt aangemaand, een invorderingsbeschikking moet worden genomen. Is die invorderingsbeschikking er niet, of is die niet rechtsgeldig bekend gemaakt, dan is er niet aangemaand als bedoeld in artikel 4:112 Awb (ABRvS 28 oktober 2015, AB 2016/33, m.nt. T.N. Sanders). Bij de invordering van een dwangsom is verder relevant dat de betalingstermijn meestal al is verstreken op het moment dat er een invorderingsbeschikking wordt genomen. Het is dan mogelijk om direct na het nemen van de invorderingsbeschikking een aanmaning te verzenden (ABRvS 19 april 2017, AB 2017/280, m.nt. T.N. Sanders).

Het rechtskarakter van de aanmaning is een van bezwaar en beroep uitgezonderde beschikking. De aanmaning is in beginsel niet meer is dan een herinnering tot betalen en heeft dus geen rechtsgevolg. Voor zover voor de aanmaning een vergoeding in rekening wordt gebracht (zie artikel 4:113) is er echter wel sprake van een rechtsgevolg en dus van een beschikking. Het is niet wenselijk dat er soms wel en soms geen sprake is van een beschikking, noch is het wenselijk dat tegen de aanmaning bezwaar en/of beroep wordt ingesteld gelet op het feit dat er een rechtsingang is tegen de betalingsbeschikking (of invorderingsbeschikking) dan wel het uiteindelijke dwangbevel. Om die reden heeft de wetgever de aanmaning in artikel 8:4, lid 1, onder b, Awb van bezwaar en beroep uitgesloten (Kamerstukken II, 2003-2004, 29 702, nr.3, p.59)

Een belangrijke functie van de aanmaning is tot slot de functie van stuitingshandeling. Een rechtsgeldig gedane aanmaning stuit namelijk de lopende verjaringstermijn (artikel 4:106). Relevant daarbij is dat de Afdeling heeft geoordeeld dat het mogelijk is om herhaaldelijk aan te manen (bijvoorbeeld één keer per jaar) ten einde de verjaring te voorkomen (ABRvS 15 maart 2017, AB 2017/252, m.nt. T.N. Sanders).

Het bekendmaken van de aanmaning moet (uiteraard) aan de belanghebbende. Het nalaten van de bekendmaking aan de gemachtigde heeft in praktische zin geen gevolgen. Er is dan nog steeds rechtsgeldig aangemaand (ABRvS 18 december 2019, AB 2020/101, m.nt. T.N.Sanders).

3. Inhoud van de aanmaning

Art. 4:112 lid 1 Awb bepaalt dat het bestuursorgaan de schuldenaar aanmaant ‘tot betaling binnen twee weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de aanmaning is toegezonden’. Die termijn kan anders, maar dat moet dan bij wettelijk voorschrift zijn vastgesteld (lid 2). Lid 3 bepaalt vervolgens dat de aanmaning “vermeldt dat bij niet tijdige betaling [de vordering] kan worden afgedwongen door op kosten van de schuldenaar uit te voeren invorderingsmaatregelen”. Tot slot is er nog art. 4:113 lid 2 Awb waarin staat dat de vergoeding die in rekening wordt gebracht voor de aanmaning ook moet worden vermeld in de aanmaning.

De Afdeling heeft echter bepaald dat niet aan al deze eisen te hoeft worden voldaan om te kunnen spreken van een aanmaning (en dus van een rechtsgeldige stuitingshandeling).

Van de genoemde eisen heeft de Afdeling geoordeeld dat de zogenaamde constitutieve eisen zijn dat:

Zie hierover ook mijn blog:

Onder het waarschuwen voor ‘invorderingsmaatregelen’ worden niet alleen begrepen de maatregelen die in afdeling 4.4.4 Awb zijn uitgewerkt, zoals het dwangbevel, maar ook de middelen uit het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. In dit verband zij verwezen naar de toelichting bij artikel 4:124. Het bestuursorgaan heeft dus meerdere opties. Niet verplicht, maar soms wenselijk, is daarom dat het bestuursorgaan afhankelijk van de concrete omstandigheden in de aanmaning aangeeft welke maatregel bij niet tijdige betaling zal worden genomen (Kamerstukken II, 2003-2004, 29 702, nr.3, p.60).

Is het bestuursorgaan voornemens om kosten voor de aanmaning in rekening te brengen dan dient dit ook in de aanmaning te worden vermeld (zie artikel 4:113). Het niet vermelden dat die kosten zullen worden verhaald, heeft alleen gevolgen voor het in rekening brengen van de kosten voor de aanmaning, maar niet voor de vraag of is aangemaand (ABRvS 18 juli 2018, AB 2018/254, m.nt. T.N. Sanders).

4. Kosten en termijn van de aanmaning

jci1.3:c:BWBR0005537&hoofdstuk=4&titeldeel=4.4&afdeling=4.4.1&artikel=4:87(opent in een nieuwe tab)

De aanmaningstermijn is in beginsel gesteld op twee weken. Dit ligt in de lijn met voorheen in de praktijk veel gebruikte termijnen van twee weken, danwel tien of veertien dagen. Wat de duur van de termijn betreft moet overigens bedacht worden dat de schuldenaar op grond van artikel 4:87 reeds zes weken heeft om zijn schuld te voldoen. Evenals bij artikel 4:87 is voor de vaststelling van het begin van de betalingstermijn aangesloten bij artikel 6:8 Awb.

Krachtens het tweede lid kan in afwijking van het eerste lid bij wettelijk voorschrift een andere termijn worden bepaald waarbinnen betaling moet plaatsvinden. Uit het oogpunt van rechtszekerheid en uniformiteit verdient het de voorkeur de termijn wettelijk te regelen. Het belastingrecht kent een termijn van tien dagen (artikel 11 Invorderingswet 1990), waarop de Algemene termijnenwet van toepassing is (Kamerstukken II, 2003-2004, 29 702, nr.3, p.60).

De Afdeling heeft overigens geoordeeld dat het ook mogelijk is om een afwijkende termijn in de aanmaning op te nemen, zelfs al is er geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid in het tweede lid. In dat geval was in de aanmaning een betalingstermijn van acht dagen genoemd, hetgeen de Afdeling aanvaardbaar achtte (ABRvS 8 oktober 2014, AB 2014/418, m.nt. T.N. Sanders).

5. Versnelde invordering

Op grond van artikel 4:117, lid 2, Awb is het mogelijk om het zenden van een aanmaning achterwege te laten (de zogenaamde versnelde invordering), indien bij wet is bepaald dat een schuld onmiddellijk invorderbaar is. Over de gevallen waarin een versnelde invordering mogelijk moet zijn verwijs ik naar art. 10 en 15 Invorderingswet 1990.

Zie ook mijn blog:

6. Elektronische verzending

De aanmaning kan ook elektronisch worden verstuurd, als bedoeld in afdeling 2.3 van de Awb. In deze afdeling wordt geregeld dat indien een bestuursorgaan een bericht elektronisch verzendt, dit geschiedt op een voldoende betrouwbare en vertrouwelijke manier, gelet op de aard en inhoud van het bericht en het doel waarvoor het wordt gebruikt. Om aan de eisen van voldoende betrouwbaarheid en vertrouwelijkheid te voldoen, kan een elektronische handtekening worden gebruikt als bedoeld in de artikelen 3:15a lid 2 en 3:15b van het Burgerlijk Wetboek. Gelet op de tamelijk ingrijpende rechtsgevolgen van de aanmaning is het gewenst dat het bestuursorgaan over een hoge mate van zekerheid beschikt dat de aanmaning inderdaad is gearriveerd aan het juist adres. Daarvoor is het echter niet per se nodig dat een elektronische handtekening als bedoeld in artikel 3:15a e.v. BW wordt gebruikt. Ook bij een gewoon e-mailbericht is het immers eenvoudig om een ontvangstbevestiging te krijgen. De wetgever uitte in de memorie van antwoord bij de behandeling in de Eerste Kamer dan ook de verwachting dat zich een praktijk zou ontwikkelen waarbij bestuursorganen aanmaningen eerst per gewone e-mail verzenden en bij het ontbreken van een ontvangstbevestiging binnen redelijke tijd een tweede aanmaning zullen verzenden op een met meer waarborgen omklede elektronische wijze of bij gewone aangetekende post. Een dergelijke handelwijze biedt volgens de wetgever een redelijk evenwicht tussen efficiency enerzijds en voldoende waarborgen voor de burger anderzijds (Kamerstukken I, 2007-2008, 29 702, nr.9. p.12). 

7. Jurisprudentie

ABRvS 8 oktober 2014, AB 2014/418, m.nt. T.N. Sanders

ABRvS 28 oktober 2015, AB 2016/33, m.nt. T.N. Sanders

ABRvS 19 april 2017, AB 2017/280, m.nt. T.N. Sanders

ABRvS 18 juli 2018, AB 2018/254, m.nt. T.N. Sanders

ABRvS 2 februari 2019, AB 2019/142, m.nt. T.N. Sanders

ABRvS 2 oktober 2019, AB 2020/102, m.nt. T.N. Sanders

ABRvS 18 december 2019, AB 2020/101, m.nt. T.N.Sanders

Over de auteur

Thomas Sanders is advocaat bij AKD. Hij is gepromoveerd aan de Universiteit Leiden op het gebied van het handhavingsrecht en het invorderingsrecht. Zijn praktijk richt zich op het bijstaan van overheden en bedrijven in (vaak omgevingsrechtelijke) handhavingsgeschillen en de handhaving van de openbare orde.

Vragen? Neem contact op via tsanders@akd.nl of LinkedIN.

Print deze pagina