Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 24 januari 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:663 – vergrijpboete vermeld specifiek tijdvak waarin overtreding is gepleegd. Artikel 5:9 Awb staat eraan in de weg dat in beroep door BO een ander tijdvak wordt aangewezen waarin de overtreding zou zijn begaan.

Print deze pagina

4.1.

Ingevolge artikel 5:9 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) vermeldt de beschikking tot oplegging van een bestuurlijke sanctie:

a. de overtreding alsmede het overtreden voorschrift;

b. zo nodig een aanduiding van de plaats waar en het tijdstip waarop de overtreding is geconstateerd.

In afwijking van artikel 5:9 van de Awb stelt de inspecteur belanghebbende, uiterlijk bij de ten tijde van de voor bezwaar vatbare beschikking waarbij de boete wordt opgelegd, in kennis van de in dat artikel bedoelde gegevens (artikel 67g, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR)).

4.2.

De Inspecteur heeft de opgelegde boete gebaseerd op artikel 67f AWR (zie 2.9 en 2.10). Op grond van artikel 67f AWR kan de Inspecteur een boete opleggen van ten hoogste 100% indien het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige is te wijten dat belasting die op aangifte moet worden voldaan niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn is betaald. De grondslag voor de boete wordt gevormd door het bedrag van de belasting dat niet of niet-tijdig is betaald, voor zover dat bedrag als gevolg van opzet of grove schuld van de belastingplichtige niet of niet-tijdig is betaald. Onder grove schuld wordt verstaan de in laakbaarheid aan opzet grenzende onachtzaamheid. Het overtreden van het voorschrift uit artikel 67f AWR is een verwijt betreffend het opzettelijk of grofschuldig handelen en nalaten ten tijde van het doen van aangiften.1

4.3.

Het verschuiven van de afdracht van omzetbelasting ten aanzien van de in 2016 gegenereerde omzet van € 6.567.562 naar de aangifte van het tweede kwartaal 2018 is door de Inspecteur expliciet niet gecorrigeerd of beboet (zie 2.10). Tussen partijen is niet in geschil dat het over 2016 nageheven bedrag van € 674.678 aan omzetbelasting in 2016 verschuldigd is geworden en niet (tijdig) is betaald. De grondslag van de boete staat daarmee vast. Op de Inspecteur rust de last overtuigend aan te tonen dat sprake is van voor de kwalificatie ‘grove schuld’ vereiste feiten en omstandigheden, een en ander beoordeeld naar het tijdstip waarop de belasting diende te worden voldaan, te weten in 2016 en niet zoals de Inspecteur bepleit het tweede kwartaal 2018.

4.4.

De feiten en omstandigheden die de Inspecteur heeft aangedragen ter onderbouwing van het grofschuldig handelen door belanghebbende betreffen het ten onrechte toepassen van de margeregeling bij de aangifte in het tweede kwartaal 2018 (zie 2.9 en 2.10). Deze feiten en omstandigheden hebben zich echter pas in 2018, ten tijde van het indienen van de aangifte over het tweede kwartaal 2018, en niet in 2016, voorgedaan. Met deze feiten en omstandigheden toont de Inspecteur derhalve niet aan dat in 2016 sprake was van grove schuld. De Inspecteur heeft geen andere feiten en omstandigheden gesteld die betrekking hebben op een grofschuldig handelen of nalaten ten tijde van het doen van (alle) aangiften in (alle tijdvakken in) de periode 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016. Het Hof is derhalve van oordeel dat de Inspecteur niet is geslaagd in de op hem rustende bewijslast.

4.5.

Aangezien grove schuld als bedoeld in artikel 67f AWR niet is aangetoond, dient de boete te worden vernietigd. Al hetgeen partijen overigens hebben aangevoerd, behoeft geen behandeling meer.

https://uitspraken.rechtspraak.nl/#!/details?id=ECLI:NL:GHARL:2023:663

Print deze pagina

Leave a Reply

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *