2.2. Voor concreet zicht op legalisatie van met het bestemmingsplan strijdig gebruik is niet voldoende dat bij het bevoegd gezag bereidheid bestaat om mee te werken aan verlening van een omgevingsvergunning voor dat gebruik. Er moet ten minste al een begin zijn gemaakt met de voor verlening van die vergunning vereiste procedure. De Afdeling verwijst ter vergelijking naar haar uitspraak van 15 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2735, onder 3.1.
Verder geldt dat voor het oordeel dat geen concreet zicht op legalisatie bestaat in beginsel het enkele feit volstaat dat het college niet bereid is omgevingsvergunning te verlenen voor de afwijking van het bestemmingsplan. Op dit punt verwijst de Afdeling bij wijze van voorbeeld naar haar uitspraak van Afdeling van 16 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2657, ook onder 3.1.
2.3. De vraag of concreet zicht op legalisatie bestaat, moet worden beantwoord aan de hand van de feiten en omstandigheden zoals die zich ten tijde van de besluitvorming van het college voordeden. Feiten of omstandigheden die zich na de besluitvorming hebben voorgedaan, zijn dus niet van belang voor de beantwoording van die vraag.
In het besluit van 17 september 2018 heeft het college aangegeven dat het niet bereid is om mee te werken aan de gewenste wijziging van de bestemming die op de bedrijfswoning rust. Gelet hierop en het onder 2.2. weergegeven toetsingskader heeft de rechtbank terecht geconcludeerd dat er geen concreet zicht op legalisatie bestaat.
4 november 202031 januari 2022
Leave a Reply