Kostenverhaal
6.3. Het college mocht de kosten van de toepassing van bestuursdwang op [appellant] verhalen, omdat hem kan worden verweten dat zijn voertuig geparkeerd stond in een zone waar op dat moment een parkeerverbod gold en hij bij het parkeren ervan wist of behoorde te weten dat dit parkeerverbod zou gaan gelden.
6.4. De bij [appellant] in rekening gebrachte kosten bestaan uit een optelling van de wegsleepkosten en de stallingskosten minus de restwaarde van het voertuig. Tegen de bepaling van de restwaarde is [appellant] opgekomen. In hoger beroep heeft [appellant] een door Royal Cars opgesteld taxatierapport ingediend, waarin de restwaarde van zijn voertuig op € 5.827,00 is getaxeerd. Hoewel de Afdeling aannemelijk acht dat het bedrag van € 5.827,00 in dit taxatierapport te hoog is, is ook aannemelijk dat het bedrag van € 150,00 uit het door het college ingediende taxatierapport te laag is. Bij die inschatting heeft de Afdeling de Koerslijst van de ANWB, met alle beperkingen die een dergelijke lijst kent, betrokken. Dat de deskundige van het college bij de waardebepaling rekening heeft gehouden met de negatieve invloed van de registratie van het voertuig in het buitenland, zoals het college heeft gesteld, waardoor bij openbare verkoop een koper in Nederland invoerrechten en BPM is verschuldigd, blijkt niet uit het rapport.
Dit deel van het betoog slaagt.
Vernietiging van het voertuig
6.5. [appellant] heeft ter zitting bij de rechtbank onweersproken toegelicht dat hij na het parkeren van zijn voertuig op enig moment naar het buitenland is vertrokken en op 10 januari 2018 weer naar Nederland is teruggekeerd. Bij terugkomst heeft hij zijn voertuig niet aangetroffen. Omdat hij niet wist wat er met zijn voertuig was gebeurd, heeft hij op dat moment geen aangifte van vermissing gedaan. Na contact te hebben opgenomen met diverse instanties en uiteindelijk zijn advocaat, is hij uiteindelijk op 23 juli 2018 op de hoogte geraakt van het wegslepen, in bewaring stellen en vernietigen van zijn voertuig door het college. Tegen die beslissingen heeft hij uiteindelijk op 25 juli 2018 bezwaar gemaakt.
6.6. In artikel 172, tweede lid, van de Wvw is onder meer bepaald dat vernietiging van een voertuig niet plaatsvindt binnen twee weken na de bekendmaking van de beschikking tot oplegging van een last onder bestuursdwang krachtens artikel 171, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wvw. Met deze bepaling is beoogd om eigenaren van voertuigen op de hoogte te stellen dat spoedeisende bestuursdwang is toegepast en hen de mogelijkheid te bieden om vernietiging van hun voertuig te voorkomen door het voertuig tijdig af te halen. Bekendmaking van het besluit tot toepassing van spoedeisende bestuursdwang is daarmee een essentiële voorwaarde voor het aanvangen van de termijn van twee weken als bedoeld in artikel 172, tweede lid, van de Wvw. Dit betekent dat het besluit van 29 november 2017 waarbij op schrift is gesteld dat op die datum spoedeisende bestuursdwang is toegepast door het voertuig van [appellant] weg te slepen en in bewaring te stellen, eerst aan [appellant] bekend moest worden gemaakt. In artikel 171, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wvw is limitatief een aantal wijzen van bekendmaken vermeld. Omdat het kenteken van het voertuig van [appellant] niet in Nederland maar in Slowakije was geregistreerd, kon het college niet achterhalen aan wie het kenteken was opgegeven als bedoeld in artikel 171, eerste lid, aanhef en onder b, eerste onderdeel, van de Wvw. In dit verband heeft het college ter zitting toegelicht dat een systeem wordt geraadpleegd dat is aangesloten op het kentekenregister van de Rijksdienst voor het wegverkeer (hierna: RDW) om na te gaan wie de eigenaar van het verwijderde en in bewaring gestelde voertuig is. In dit kentekenregister zijn alleen Nederlandse kentekens opgenomen en geen buitenlandse kentekens. Buitenlandse kentekenhouders kunnen op deze wijze dus niet worden achterhaald. Het college heeft verder nog toegelicht dat buitenlanders die een Nederlands kenteken houden, wel in het kentekenregister kunnen worden achterhaald en aangeschreven kunnen worden. Het college heeft tot slot toegelicht dat het geen toegang heeft tot het Eucaris-systeem waarnaar [appellant] heeft verwezen. De RDW is daar wel toe geautoriseerd, maar die is niet bevoegd om zonder wettelijke grondslag persoonsgegevens aan het college verstrekken. Ook het openbaar ministerie is niet bevoegd om zonder wettelijke grondslag persoonsgegevens, zou het daarover al beschikken, aan het college te verstrekken. Gelet op het voorgaande heeft het college zich naar het oordeel van de Afdeling terecht op het standpunt gesteld dat het geen mogelijkheden had om het besluit op grond van artikel 171, eerste lid, aanhef en onder b, eerste onderdeel, van de Wvw bekend te maken. De wetgever heeft in de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 171 van de Wvw (Kamerstukken II 1996/97, 23 491, nr. 5, blz. 10) onderkend dat zich problemen konden voordoen bij het geven van een kennisgeving aan eigenaren van voertuigen met buitenlandse kentekens en heeft om die reden in artikel 171, eerste lid, aanhef en onder b, derde onderdeel, van de Wvw in de mogelijkheid voorzien om nadere regels te stellen:
“Vooropgesteld zij – zulks in antwoord op de desbetreffende vraag van de leden van de PvdA-fractie – dat een ministeriële regeling als door hen bedoeld tot dusverre niet in het leven is geroepen en dat evenmin het voornemen bestaat zulks op korte termijn te doen. Wij hebben echter behoefte te beschikken over de mogelijkheid tot het vaststellen van regels voor bijvoorbeeld het geval dat zich structureel problemen zouden voordoen bij het doen van de kennisgeving aan eigenaren van buitenlandse voertuigen. Alsdan kan het aangewezen zijn de wijze waarop deze eigenaren dienen te worden benaderd, aan nadere regels te binden. Tot dusverre bestond hiertoe geen noodzaak. Voorts zou behoefte kunnen blijken aan algemene regels voor de bekendmaking van beschikkingen tot het verwijderen van niet-gekentekende voertuigen.”
De minister heeft evenwel geen aanleiding gezien om de mogelijkheid te benutten om bij ministeriële regeling nadere regels te stellen, zodat het college op grond van deze bepaling evenmin het besluit aan [appellant] bekend kon maken. Het college kon het besluit daarom alleen op grond van artikel 171, eerste lid, aanhef en onder b, tweede onderdeel, van de Wvw bekendmaken nadat [appellant] aangifte had gedaan van vermissing van zijn voertuig. [appellant] heeft echter geen aangifte van vermissing van zijn voertuig gedaan, zodat het besluit om spoedeisende bestuursdwang toe te passen niet aan [appellant] bekend kon worden gemaakt. Het gevolg daarvan is dat het college, gelet op artikel 172, tweede lid, van de Wvw niet mocht overgaan tot vernietiging van het voertuig. Dat aan het wegslepen en in bewaring stellen voor het college kosten zijn verbonden die op een bepaald moment niet meer in relatie staan tot de waarde van het voertuig is, gelet op feit dat de wetgever deze concrete situatie voor ogen heeft gehad en de minister de mogelijkheid heeft gegeven om nadere regels te stellen maar de minister aan die mogelijkheid geen uitvoering heeft gegeven, geen reden om zonder aan de in de wet neergelegde kennisgevingsplicht gehoor te geven over te gaan tot vernietiging van het voertuig.
Het besluit van 8 januari 2018, waarbij het college toestemming heeft verleend om het voertuig te vernietigen, mist derhalve een wettelijke grondslag.
Het betoog slaagt.
Terugkoppeling aan de regelgever
7. De Afdeling merkt op dat, om dit soort situaties te voorkomen, het op de weg van de minister ligt om nadere regels als bedoeld in artikel 171, eerste lid, aanhef en onder b, derde onderdeel, van de Wvw te stellen voor de wijze waarop kennisgevingen aan eigenaren van voertuigen met buitenlandse kentekens worden gegeven.
https://uitspraken.rechtspraak.nl/#!/details?id=ECLI:NL:RVS:2023:832
Leave a Reply