ABRvS 12 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1000 – Twijfel bij bestuurlijke boete wordt in het voordeel van de belanghebbende uitgelegd: geen overtreding.

Print deze pagina

5.1.    Uit artikel 6 van het EVRM volgt dat het bestuursorgaan moet bewijzen dat in een concreet geval een overtreding is gepleegd. In geval van twijfel moet het bestuursorgaan aan de betrokkene het voordeel van de twijfel gunnen. De Afdeling wijst ter vergelijking op overweging 4.8.3 van het arrest van de Hoge Raad van 15 april 2011 in zaak nr. 09/03075, ECLI:NL:HR:2011:BN6324, en de uitspraak van de Afdeling van 10 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:234.

[….]

5.7.    Tegenover de verklaringen van de vreemdelingen en de getuigen, die, gelet op het bovenstaande, niet geheel eenduidig zijn, staan de onder 5 genoemde documenten. Ook uit deze documenten komt geen eenduidig beeld naar voren. Het feit dat de vreemdelingen lascertificaten bezitten en handvaardigheidsproeven hebben afgelegd, betekent dat zij gekwalificeerd zijn om als lasser te werken. Daarmee staat weliswaar niet vast dat zij ook daadwerkelijk als lasser werkzaamheden hebben verricht ten behoeve van appellanten, maar het vormt wel een aanwijzing. Aan het feit dat één van de vreemdelingen in het lasnaadcontroleschema voorkomt, komt minder betekenis toe nu dit overzicht de periode na de onderzoeksperiode van het boeterapport betreft. Dat op de arbeidsovereenkomsten en loonstroken de functie van lasser staat vermeld, betekent op zichzelf niet dat de vreemdelingen daadwerkelijk als lasser werkzaam zijn geweest, maar ook dit vormt een aanwijzing. Het feit dat de vreemdelingen een loon hebben ontvangen dat overeenkomt met het loon dat lassers gewoonlijk ontvangen, vormt ook een aanwijzing dat de vreemdelingen als lasser werkzaam zijn geweest.

De door [appellanten] meegebrachte deskundigen hebben ter zitting bij de Afdeling een toelichting gegeven op de werkzaamheden van lassers. Uit hun verklaringen volgt dat de werkzaamheden van een lasser per werkgever en per project kunnen verschillen, dat de werkzaamheden van metaalbewerkers, constructiebankwerkers en lassers kunnen overlappen en dat ook voorbereidende werkzaamheden tot het werk van een lasser kunnen behoren. De staatssecretaris heeft dit niet bestreden en heeft zich enkel op het standpunt gesteld dat niet relevant is dat een lasser eventueel ook constructiewerk kan verrichten. Volgens de staatssecretaris hadden de vreemdelingen een twv voor laswerkzaamheden en was het hun met die twv niet toegestaan constructiewerk te verrichten. Omdat [partij] voor zowel constructiebankwerkers als voor lassers twv’s heeft aangevraagd, wisten appellanten of hadden zij kunnen weten dat er een onderscheid was tussen de twee functies. Het UWV heeft [partij] geen twv’s gegeven voor constructiebankwerkers, omdat hiervoor prioriteitgenietend aanbod aanwezig was. Voor de boeteoplegging is echter relevant welke werkzaamheden gebruikelijk door een lasser en welke door een constructiebankwerker worden verricht. Omdat de staatssecretaris niet heeft betwist dat de twee functies en de daarbij behorende werkzaamheden overlappen, blijft onduidelijk of de vreemdelingen andere werkzaamheden dan op grond van de twv’s waren toegestaan, hebben verricht.

5.8.    Gelet op het voorgaande, bestaat grond voor twijfel aan de juistheid van een aantal verklaringen die de staatssecretaris aan de boeteoplegging ten grondslag heeft gelegd. Die twijfel wordt versterkt doordat appellanten documenten hebben overgelegd die een aanwijzing vormen dat de vreemdelingen als lasser werkzaam zijn geweest en doordat in de praktijk de verschillende functies en bijbehorende werkzaamheden overlappen. De staatssecretaris heeft hier onvoldoende tegenover gesteld en heeft de gerezen onduidelijkheden niet kunnen wegnemen. Onhelder blijft dan ook of de vreemdelingen laswerkzaamheden of werkzaamheden als constructiebankwerker hebben verricht en dus of zij werkzaamheden hebben verricht buiten de grenzen van de verleende twv’s. De staatssecretaris is in zoverre niet in zijn bewijslast geslaagd. Appellanten moet dan ook het voordeel van de twijfel worden gegund. Dit betekent dat de staatssecretaris niet heeft aangetoond dat appellanten artikel 2, eerste lid, van de Wav hebben overtreden. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

Het betoog slaagt.

https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@125343/202004188-1-v6/

Print deze pagina

Leave a Reply

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *