ABRvS 13 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4624 – Tweede HH verzoek in korte tijd – met besluit op tweede verzoek is ook impliciet op eerste beslist.

Print deze pagina

Het hoger beroep

5.       [appellant] voert aan dat de rechtbank zijn beroep tegen het niet tijdig beslissen op het eerste handhavingsverzoek van 4 januari 2017 ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het besluit van 19 november 2020 noemt namelijk alleen het tweede handhavingsverzoek en ziet dus niet op het eerste handhavingsverzoek. Bovendien heeft de AP tijdens de hoorzitting in bezwaar verklaard niet te weten wat er met het eerste handhavingsverzoek was gebeurd. De hoorzitting zag dus uitsluitend op het tweede handhavingsverzoek. Volgens [appellant] is hij dan ook niet gehoord over het eerste handhavingsverzoek, terwijl het hoorrecht een fundamenteel recht is. Verder zijn ook de stukken die betrekking hebben op het eerste handhavingsverzoek niet meegenomen in de bezwaar- en beroepsfase, aldus [appellant]. Er ontbreken bijvoorbeeld stukken waaruit volgt wat de AP met de reactie van de SVB op vragen die gesteld zijn naar aanleiding van het handhavingsverzoek heeft gedaan.

5.1.    De rechtbank heeft terecht het beroep van [appellant] tegen het niet tijdig beslissen op het eerste handhavingsverzoek niet-ontvankelijk verklaard. In zijn handhavingsverzoek van 17 mei 2019 heeft [appellant] nogmaals verzocht een handhavingsonderzoek uit te voeren en de SVB te sommeren de levering van de gegevens te staken. Het tweede handhavingsverzoek is dus een herhaling van het eerste verzoek. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat de AP met het besluit van 19 november 2020 op beide handhavingsverzoeken heeft beslist. [appellant] hoefde daarom ook niet een tweede keer gehoord te worden.

Daarnaast geldt ingevolge artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht dat geen dwangsom verschuldigd is wegens niet tijdig beslissen als het bestuursorgaan onredelijk laat in gebreke is gesteld. Uit de wetsgeschiedenis bij dat artikel volgt dat daarbij gedacht moet worden aan een termijn voor ingebrekestelling van hooguit enkele weken (Kamerstukken II 2004/05, 29 934, nr. 6, blz. 5). [appellant] heeft de AP eerst op 13 november 2020 in gebreke gesteld. Dat is drie jaar en tien maanden na het handhavingsverzoek van 4 januari 2017. De ingebrekestelling is daarmee onredelijk laat en de SVB is geen dwangsom verschuldigd.

Verder wordt [appellant] niet gevolgd in zijn stelling dat niet alle stukken in bezwaar en beroep zijn betrokken. De antwoorden van de SVB op vragen van de AP zijn onderdeel van het dossier, en de AP heeft op basis van onder andere die antwoorden besloten niet te handhaven. Niet valt in te zien wat de AP nog meer had moeten doen met de antwoorden van de SVB.

5.2.    Het betoog slaagt niet.

https://uitspraken.rechtspraak.nl/#!/details?id=ECLI:NL:RVS:2023:4624

Print deze pagina

Leave a Reply

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *