ABRvS 14 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3742 – BO erkent dat financiële draagkracht niet toereikend is, maar matigt niet. Vernietiging wegens bijz. omst. volgt.

Print deze pagina

Zijn er bijzondere omstandigheden op grond waarvan geheel of gedeeltelijk van invordering moet worden afgezien?

7.       Bij een besluit over invordering van een verbeurde dwangsom moet aan het belang van die invordering veel gewicht worden toegekend. Een andere opvatting zou afdoen aan het gezag dat behoort uit te gaan van de oplegging van een last onder dwangsom. Ook de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 5:37, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb; Kamerstukken II 2003/04, 29 702, nr. 3, blz. 115) gaat hiervan uit. Hierin is vermeld dat een adequate handhaving vergt dat opgelegde sancties ook worden geëffectueerd en dat verbeurde dwangsommen dus worden ingevorderd. Alleen in bijzondere omstandigheden kan geheel of gedeeltelijk van invordering worden afgezien.

8.       Het bestuursorgaan hoeft bij invordering van de verbeurde dwangsom in beginsel geen rekening te houden met de financiële draagkracht van de overtreder. De draagkracht van de overtreder kan namelijk in de regel pas in de executiefase ten volle worden gewogen. Als hierover een geschil ontstaat, is de rechter die belast is met de beslechting daarvan bij uitstek in de positie hierover een oordeel te geven. Voor een uitzondering op dit beginsel bestaat alleen aanleiding als evident is dat de overtreder gezien zijn financiële draagkracht niet in staat zal zijn de verbeurde dwangsommen (volledig) te betalen. De overtreder moet aannemelijk maken dat dit het geval is. Hij moet daarvoor informatie verstrekken waaruit blijkt dat een betrouwbaar en volledig inzicht wordt verkregen in zijn financiële situatie en de gevolgen die het betalen van de verbeurde dwangsommen zou hebben.

9.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college gehouden was geheel of gedeeltelijk van invordering van de verbeurde dwangsommen af te zien. Hij voert aan dat hij het dwangsombedrag niet kan betalen. Hij heeft dit onderbouwd met zijn belastingaangiftes over de jaren 2019 en 2020. Volgens [appellant] heeft hij contact gezocht met het college om over zijn financiële situatie te praten maar is het college niet bereikbaar.

9.1.    Uit overweging 9 van de uitspraak van de rechtbank volgt dat het college op zitting heeft toegezegd dat als [appellant] alsnog met een onderbouwing komt van zijn stelling dat hij het dwangsombedrag niet kan betalen, het college na wil denken over een mogelijke financiële oplossing. In hoger beroep heeft [appellant] zijn belastingaangiftes over de jaren 2019 en 2020 overgelegd. Ter zitting heeft het college toegelicht dat met [appellant] is gesproken over een oplossing voor de aanhangers maar dat door gewijzigde regelgeving die oplossing niet haalbaar lijkt. Kwijtschelding van het verbeurde bedrag van € 10.000,00 is volgens het college gezien het inkomen van [appellant] zeker denkbaar, maar dat is pas aan de orde als er geen opslag meer plaatsvindt op het perceel. Dat laatste vindt volgens het college namelijk nog steeds plaats. Op zitting bij de Afdeling heeft het college, mede gelet op wat hem bekend is van de financiële situatie van [appellant] en de overgelegde belastingaangiftes, echter niet betwist dat de financiële draagkracht van [appellant] laag is en dat voor hem een bedrag van € 10.000,00 moeilijk te dragen is. Onder deze omstandigheden is de Afdeling van oordeel dat het college aanleiding had moeten zien om gedeeltelijk van invordering af te zien. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

Het betoog slaagt.

https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@134242/202107897-1-r1/

Print deze pagina

Leave a Reply

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *