ABRvS 15 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2850 – besluit om begunstigingstermijn te verlengen ivm covid-19 niet onredelijk.

Print deze pagina

1. [appellant] woont naast het terrein van de golfclub. In strijd met de regels van het bestemmingsplan werd een deel van dat terrein gebruikt voor opslag van onder meer zand en puin op betonplaten. Na een verzoek om handhaving van [appellant] heeft het college de golfclub bij besluit van 4 maart 2020 gelast de overtreding ongedaan te maken binnen zes weken na verzenddatum van dat besluit. Op 27 maart 2020 heeft de golfclub het college verzocht om verlenging van de begunstigingstermijn, omdat de golfclub vanwege de landelijke maatregelen tegen covid-19 gesloten moest worden en daarom verwachtte te weinig personeel en financiële middelen  beschikbaar te zullen hebben om de overtreding op tijd ongedaan te maken. Het college heeft de begunstigingstermijn verlengd bij besluit van 31 maart 2020.

2. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college de begunstigingstermijn mocht verlengen, gezien de onzekerheid vanwege de pandemie en gezien het feit dat de aanwezigheid van onder meer zand, puin en betonplaten wel een overtreding, maar geen gevaar of milieuschade opleverde.

3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college bij het besluit van 6 juli 2020 heeft nagelaten het besluit van 31 maart 2020 volledig te heroverwegen. Volgens [appellant] heeft de golfclub op oneigenlijke gronden verzocht om verlenging van de begunstigingstermijn. De golfclub heeft volgens hem in een e-mail van 11 juni 2020 toegegeven dat de verlenging was bedoeld om de zandopslag nog wat langer te blijven gebruiken, hoewel de overtreding wel eerder te beëindigen was geweest. Bovendien wijst [appellant] erop dat de betonplaten kosteloos zijn verwijderd door een boer uit de buurt, zodat het verzoek om verlenging van de begunstigingstermijn volgens hem niet ingegeven kon zijn door een gebrek aan financiële middelen. Aangezien het college van deze omstandigheden op de hoogte was ten tijde van het nemen van het besluit van 6 juli 2020, had het het verzoek om verlenging van de begunstigingstermijn bij dat besluit moeten afwijzen, aldus [appellant].

3.1. Anders dan [appellant] stelt kan uit de e-mail van 11 juni 2020 niet worden afgeleid dat de golfclub op oneigenlijke gronden om verlenging van de begunstigingstermijn heeft verzocht. In de e-mail staat dat weliswaar per abuis nog gebruik is gemaakt van de zandopslag op het terrein nadat de begunstigingstermijn is verlengd, maar dat het niet de intentie is geweest om gewoon door te gaan met het gebruik van de zandopslag. Verder is in de e-mail ingegaan op de gronden voor verlenging die ook zijn genoemd in het verzoek van 27 maart 2020. De omstandigheid dat de betonplaten uiteindelijk gedurende de verlenging van de begunstigingstermijn kosteloos zijn verwijderd, betekent ook niet dat het college de gestelde beperkte financiële middelen niet bij het besluit van 6 juli 2020 had kunnen betrekken. De rechtbank heeft dan ook terecht niet geoordeeld dat het college bij dat besluit het verzoek om verlenging van de begunstigingstermijn op bovengenoemde gronden alsnog had moeten weigeren.

Het betoog faalt.

https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@127917/202102321-1-r4/

Print deze pagina

Leave a Reply

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *