ABRvS 16 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:506 – toepassing spoedeisende bestuursdwang tot inbeslagneming slangleer schoenen niet evenredig. Uitvoer schoenen was wel vergund, maar korte tijd geleden verlopen. Handhaving onevenredig.

Print deze pagina

Hoger beroep

5. De minister betoogt in de eerste plaats dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij op grond van artikel 16 van de Basisverordening verplicht was om handhavend op te treden. Deze bepaling biedt geen ruimte voor de door de rechtbank verrichte belangenafweging. In de tweede plaats heeft de minister aangevoerd dat in het geval er wel ruimte zou zijn voor zo’n belangenafweging, dit geen reden zou zijn om het besluit van 22 oktober 2019 te vernietigen. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, heeft hij zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat het in het geval van Royaums niet onevenredig was om handhavend op te treden. Hierbij is van belang dat Royaums vaker overtredingen heeft begaan. De minister heeft hierbij verwezen naar zaken C2014008517, C2014004940, C2015001910 en C2016004015. Dat de uitvoervergunning slechts een korte tijd was verlopen en dat Royaums aanzienlijke schade lijdt, betekent verder niet dat de minister had moeten afzien van handhavend optreden. Door de handelwijze van Royaums is de minister beperkt in de controlemogelijkheden, aldus de minister.

5.1. Op de zitting bij de Afdeling heeft de minister, gelet op het bepaalde in artikel 16, tweede lid, van de Basisverordening, zijn primaire betoog dat hij verplicht was om handhavend op te treden, laten vallen.

Het betoog dat hij in de tweede plaats heeft aangevoerd, heeft de minister op de zitting nader toegelicht. Hij heeft aangevoerd dat uit artikel 14 van de Uitvoeringsverordening volgt dat een uitvoervergunning niet geldig is als deze wordt gebruikt na het verstrijken van de geldigheidsduur, zoals Royaums heeft gedaan. De enige sanctie die hiervoor passend is, is dat de schoenen uit de handel worden genomen en worden vernietigd. Deze sanctie past de minister in de praktijk toe op alle overtredingen van de Basisverordening. Het maakt hierbij geen verschil of sprake is van een situatie waarin in het geheel geen uitvoervergunning is afgegeven of een situatie waarin, zoals in het geval van Royaums, zo’n vergunning wel is afgegeven maar de geldigheidsduur hiervan is verstreken.

5.2. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

5.3. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank terecht overwogen dat de minister zijn standpunt dat het niet onevenredig was om handhavend op te treden, ondeugdelijk heeft gemotiveerd. Voor dit oordeel is in de eerste plaats van belang dat de minister ook op de zitting bij de Afdeling niet concreet heeft kunnen toelichten welke controlemogelijkheden hem zijn ontnomen door de handelwijze van Royaums. Een toelichting hierover had temeer op zijn weg gelegen na het oordeel van de rechtbank dat Royaums de controlemogelijkheden van de minister niet heeft beperkt. Zonder een steekhoudende toelichting op dit punt valt niet te begrijpen waarom de minister het geval van Royaums gelijkstelt met gevallen waarin in het geheel geen uitvoervergunning is afgegeven. In de tweede plaats is van belang dat Royaums, op het standpunt van de minister dat Royaums vaker overtredingen heeft begaan in haar schriftelijke uiteenzetting heeft toegelicht dat het in zaken C2014008517 en C2014004940 ging om lichte overtredingen uit 2014 waarbij geen sprake was van opzet en waarbij alleen waarschuwingen zijn gegeven, dat het in zaak C2015001910 alleen ging om het onjuist aftekenen van een invoervergunning door de autoriteiten van Hong Kong, dat het in zaak C2016004015 ging om vier schoenen die bij een andere zending hoorden waarvoor de benodigde CITES-vergunningen aanwezig waren en dat Royaums sindsdien 78 zendingen heeft ingevoerd waarbij zich geen problemen hebben voorgedaan. Ook hier heeft de minister niets tegenover gesteld. Zo heeft hij niet toegelicht waarom de door Royaums aangevoerde feiten en omstandigheden voor hem geen reden vormen om af te zien van handhavend optreden.

Het betoog faalt.

https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@129835/202100504-1-a3/

Print deze pagina

Leave a Reply

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *