ABRvS 18 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2750 – gelijkheidsbeginsel, het feit dat er in het ene geval een handhavingsverzoek is gedaan en in het andere geval niet, is een objectieve reden om de gevallen anders te behandelen.

Print deze pagina

Gelijkheidsbeginsel

9.    [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld, aangezien op de percelen aan de Dongenseweg 36 en de Bredestraat 13 ook sprake is van paardenbakken die buiten het bouwvlak liggen. Volgens haar kan het standpunt van het college dat daartegen niet handhavend wordt opgetreden omdat zich geen derde heeft gemeld met een relevant belang bij handhaving, niet worden gevolgd, omdat ook [belanghebbende] in dit geval geen relevant belang heeft bij handhaving.

9.1.    Op dit punt is het gemeentelijk beleid over prioritering bij handhavend optreden van belang. De Afdeling wijst in dit verband op de uitspraak van 4 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1982, waarin de Afdeling onder meer heeft overwogen dat handhavingsbeleid er niet toe mag strekken dat tegen overtredingen met een lage prioriteit nimmer wordt opgetreden. Dit betekent echter niet dat bij de handhaving geen prioriteiten mogen worden gesteld. Prioriteitstelling is toegestaan om in het kader van doelmatige handhaving onderscheid te maken in de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de handhavingstaak. Zo kan prioritering bepalend zijn voor de mate waarin toezicht wordt gehouden op de naleving van voorschriften. Ook mag prioritering inhouden dat bij bepaalde overtredingen alleen naar aanleiding van een klacht of een verzoek van een belanghebbende wordt beoordeeld of handhavend moet worden opgetreden.

9.2.    Het college heeft toegelicht dat op de percelen aan de Dongenseweg 36 en de Bredestraat 13 vermoedelijk paardenbakken aanwezig zijn die deels buiten een bouwvlak zijn gelegen en waarvoor geen vergunningen bekend zijn, zodat die paardenbakken in strijd met de Wabo zijn gebouwd. Het college heeft verder toegelicht dat op basis van het gemeentelijk beleid “handhavingsbeleidsplan Gilze en Rijen 2016-2020” aan dergelijke overtredingen een lage prioriteit wordt toegekend, maar dat  daartegen naar aanleiding van verzoeken of meldingen handhavend wordt opgetreden. Het college heeft tegen [appellante] opgetreden, omdat in tegenstelling tot de paardenbakken aan de Dongenseweg 36 en de Bredestraat 13, over de paardenbak op haar perceel een klacht, in de vorm van een handhavingsverzoek van een belanghebbende, was binnengekomen. Aangezien het college het handhavingsbesluit in overeenstemming met zijn handhavingsbeleid heeft genomen, is de Afdeling van oordeel dat het gelijkheidsbeginsel zich niet verzet tegen handhavend optreden tegen de paardenbak op haar perceel, zonder dat ook tegen overtredingen in de door [appellante] vermelde gevallen wordt opgetreden. Wanneer in die gevallen een handhavingsverzoek wordt gedaan, zal het college overeenkomstig zijn beleid ook moeten onderzoeken of handhavend moet worden opgetreden. Dat, zoals [appellante] betoogt, [belanghebbende] geen relevant belang bij handhaving zou hebben, volgt de Afdeling niet, alleen al omdat [belanghebbende] op het aangrenzende perceel woont en niet aannemelijk is dat hij geen enkel effect van het gebruik van de paardenbak zal ondervinden. De rechtbank heeft daarom terecht overwogen dat er in dit geval geen sprake is van gelijke gevallen.

Het betoog faalt.

https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@123258/201907829-1-r2/

Print deze pagina

Leave a Reply

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *