ABRvS 21 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3899 – FIOD neemt administratie in beslag waardoor overtreder financiële draagkracht niet aannemelijk zegt te kunnen maken. Komt voor rekening en risico van overtreder.

Print deze pagina

Matiging van de boete?

6.       [appellanten] betogen dat de rechtbank ten onrechte de boete niet heeft gematigd gelet op de financiële situatie. De rechtbank overweegt ten onrechte dat [appellant A] in dit kader niets heeft aangeleverd. Zij kan namelijk niets aanleveren omdat de hele administratie door de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (hierna: FIOD) in beslag is genomen waardoor de financiële situatie niet inzichtelijk kan worden gemaakt. Bij [appellant B] blijkt uit een in hoger beroep overgelegde beschikking van de Belastingdienst dat het verzamelinkomen in 2018 op € 11.834,00 is bepaald. Dat [appellanten] eigenaren zijn van een duur pand in het centrum van Amsterdam is ten onrechte meegewogen. Er rust een zware hypotheek op het pand. De hypotheekverstrekker is hun tante en zij hoeven de hypotheeklasten pas te betalen als zij over een redelijk inkomen beschikken, zo is met de tante afgesproken.

6.1.    De hoogte van de boete is bij wettelijk voorschrift vastgesteld.

In artikel 5:46, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is bepaald dat, indien de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, het bestuursorgaan niettemin een lagere boete oplegt indien de overtreder aannemelijk maakt dat de boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is. In haar uitspraken van 2 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2849ECLI:NL:RVS:2020:2850 en ECLI:NL:RVS:2020:2851, heeft de Afdeling vastgesteld dat het hier van toepassing zijnde boetestelsel zoals dat is neergelegd in de Huisvestingsverordening 2016 een wettelijk gefixeerd boetestelsel is, zodat van differentiatie bij beboeting voor woningonttrekking geen sprake meer is. Het recht op een eerlijk proces, bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, vereist dat de rechter de hoogte van een door een bestuursorgaan opgelegde boete moet kunnen aanpassen als de feiten en omstandigheden van het geval daartoe nopen. Dit brengt met zich dat er voor het college en, als dat tot oplegging is overgegaan, vervolgens de rechter de noodzaak kan bestaan om in concrete gevallen van het boetestelsel af te wijken en de boete onevenredig te achten. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 2 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2096), kunnen een verminderde verwijtbaarheid, een beperkte ernst van een overtreding en een geringe financiële draagkracht worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 5:46, derde lid, van de Awb, die aanleiding geven om een boete te matigen. Voor zover de overtreder stelt dat een of meer van deze omstandigheden aan de orde zijn, moet hij dat aannemelijk maken.

6.2.    In het voorliggende geval heeft de rechtbank in de aangevoerde omstandigheden terecht geen aanleiding gezien om de opgelegde boete te matigen. Overtreding van artikel 21, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet 2014 is een ernstige overtreding omdat de problemen rondom vakantieverhuur in Amsterdam aanmerkelijk zijn. De ernst van de overtreding is niet beperkt. Er is geen sprake geweest van incidentele vakantieverhuur voor korte duur, die slechts beperkt financieel voordeel heeft opgeleverd. Uit de 32 online recensies van toeristen die in de woning hebben verbleven, blijkt dat de woning vaak voor vakantieverhuur is gebruikt. Zoals eerder overwogen, hebben de op 3 mei 2017 aangetroffen toeristen verklaard dat zij de woning op nummer [locatie 2] voor ongeveer € 2.500,00 hebben gehuurd. Gelet op deze huurprijs, in combinatie met het aantal recensies, is het aannemelijk dat [appellanten] aanzienlijke bedragen hebben verdiend met de verhuur.

In de omstandigheid dat de FIOD de administratie van [appellant A] in beslag heeft genomen, heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor matiging van de boete. Dat [appellant A] de boete niet zou kunnen betalen is gesteld noch gebleken. [appellant B] heeft weliswaar een voorlopige aanslag over 2018 overgelegd waarin is vermeld dat haar verzamelinkomen over 2018 is bepaald op € 11.834,00, maar zij heeft geen recente financiële gegevens overgelegd waaruit blijkt dat zij op dit moment de opgelegde boete niet kan betalen. Een volledig inzicht in de financiële situatie heeft [appellant] niet gegeven.

Het betoog slaagt niet.

https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@134461/201907486-1-a3/

Print deze pagina

Leave a Reply

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *