ABRvS 21 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:722 – vrijspraak politierechter omdat geen bewijs is dat feit gepleegd is = besluit onderuit.

Print deze pagina

Hoger beroep en beoordeling daarvan

4.       [appellant] betoogt in hoger beroep dat de officier van justitie geen melding als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wvw aan het CBR mocht doen, omdat uit de gebeurtenissen op 12 januari 2022 niet valt af te leiden dat hij niet geschikt was om te rijden. Het CBR had dan ook geen onderzoek naar drugsgebruik mogen opleggen. Ter onderbouwing hiervan verwijst [appellant] naar het onherroepelijke vonnis van de politierechter van de rechtbank Den Haag van 19 juni 2023 en de bijbehorende zittingsaantekeningen, waaruit blijkt dat hij is vrijgesproken van het weigeren van een bloedonderzoek, terwijl tegen hem een verdenking was gerezen van rijden onder invloed als bedoeld in artikel 8 van de Wvw. [appellant] betoogt dat er een nauw verband bestaat tussen de feiten die in de strafrechtelijke procedure zijn beoordeeld en die tot vrijspraak hebben geleid, en die in deze  procedure ten grondslag liggen aan het opgelegde onderzoek. Hij wijst er daarbij op dat er volgens de wetgever onvoldoende aanwijzingen zijn voor een vermoeden van ongeschiktheid als enkel sprake is van het weigeren van een bloedonderzoek of de aanwezigheid van drugsgerelateerde stoffen in het bloed, maar dat er bijkomende kenmerken van de bestuurder moeten worden waargenomen. Die bijkomende kenmerken waren er in dit geval niet.

5.1.    Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:961) mag een bestuursorgaan, in dit geval het CBR, in beginsel uitgaan van de juistheid van een op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal. Indien uit het proces-verbaal een vermoeden van ongeschiktheid tot het besturen van een motorrijtuig als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wvw kan worden afgeleid, vormt dit voldoende grondslag om een bestuursrechtelijke maatregel op te leggen. De bestuursrechter is in beginsel niet gebonden aan het oordeel van de strafrechter. Dat kan anders zijn indien het strafrechtelijke vonnis de inhoud van de processen-verbaal die ten grondslag zijn gelegd aan de oplegging van het onderzoek naar de rijgeschiktheid onderuit haalt of anderszins een ander licht werpt op de feiten of omstandigheden waarop ook de bestuursrechtelijke maatregel is gebaseerd.

Het vonnis van de politierechter dateert van na de uitspraak van de rechtbank. De feiten die in de strafprocedure zijn beoordeeld en de feiten die het CBR ten grondslag heeft gelegd aan het besluit van 25 januari 2022, dat bij besluit van 31 mei 2022 is gehandhaafd, hebben betrekking op hetzelfde feitencomplex, zodat de Afdeling de uitspraak van de politierechter bij de beoordeling van het hoger beroep zal betrekken.

5.2.    Uit de zittingsaantekeningen die [appellant] heeft overgelegd blijkt met welke motivering de politierechter [appellant] heeft vrijgesproken van het weigeren van een bloedonderzoek, terwijl tegen hem een verdenking was gerezen van rijden onder invloed (artikel 163, zesde lid, van de Wvw). De politierechter heeft aan de vrijspraak ten grondslag gelegd dat de kenmerken die in het proces-verbaal van 12 januari 2022 zijn benoemd, te weten het rijgedrag van [appellant], antecedenten die betrekking hebben op drugshandel en het geïrriteerde gedrag van [appellant] bij de staandehouding, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang bezien onvoldoende zijn om daar een redelijk vermoeden van schuld aan rijden onder invloed op te kunnen baseren. Met deze vrijspraak van de politierechter is de grondslag van het vermoeden als bedoeld in artikel 23, eerste lid, onder f, van de Regeling aan het besluit tot oplegging van een onderzoek naar het drugsgebruik van [appellant] komen te ontvallen. Dat de strafrechter een andere bewijsmaatstaf hanteert dan de bestuursrechter, leidt, anders dan het CBR ter zitting heeft betoogd, niet tot een ander oordeel. In dit geval heeft de politierechter namelijk geoordeeld dat de bewijsmiddelen waarop ook het CBR het vermoeden van rijden onder invloed heeft gebaseerd, dat vermoeden niet kunnen dragen. Er is geen grond daarover in deze procedure anders te oordelen.

Het betoog slaagt.

https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:RVS:2024:722

Print deze pagina

Leave a Reply

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *