ABRvS 23 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:566 – overtreder slaagt erin twijfel te zaaien over advies dat aan boete ten grondslag ligt.

Print deze pagina

4. [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de vertraging is veroorzaakt doordat de minister ontbrekende medische informatie niet zou hebben aangeleverd bij Argonaut. Ook betoogt zij dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de medische adviezen van Argonaut onzorgvuldig tot stand zijn gekomen. Zij voert daartoe aan dat Argonaut niet aan de behandelend artsen heeft gevraagd of zij als gevolg van haar onderliggende medische problematiek gedurende een periode van ten minste drie aaneengesloten maanden geen onderwijs kon volgen. Ook voert zij aan dat Argonaut in het advies van 30 januari 2020 heeft opgemerkt dat er geen nieuw oordeel kan worden gestart zonder nieuwe informatie, terwijl zij een overzicht heeft gestuurd van haar medische dossier en toestemming heeft gegeven voor het benaderen van haar behandelaars. Argonaut had daarom volgens haar zich wel een nieuw oordeel kunnen vormen. Tot slot voert zij hierover aan dat sprake is van willekeur, omdat niet duidelijk is wanneer een inburgeraar op grond van zijn medische situatie in aanmerking komt voor uitstel of vrijstelling van de inburgeringsplicht.

4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 29 januari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:278), mag een bestuursorgaan op het advies van een deskundige afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Awb voor de wettelijke adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Indien een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies afgaan. Zo nodig vraagt het orgaan de adviseur een reactie op wat een partij over het advies heeft aangevoerd.

4.2. In situaties waarin verwijtbaarheid volledig ontbreekt bestaat geen grond voor boeteoplegging. Die situatie doet zich in elk geval voor indien de overtreder aannemelijk heeft gemaakt dat hij al hetgeen redelijkerwijs mogelijk was heeft gedaan om de overtreding te voorkomen. Een verminderde mate van verwijtbaarheid kan aanleiding geven de opgelegde boete te matigen.

4.3. In de brief van 9 oktober 2017 van de huisarts aan Argonaut is vermeld dat [appellante] bij haar bekend is met een in Brazilië behandeld maag- en ovariumcarcinoom, en dat zij bij haar laatste bezoek heeft gemeld dat zij vermoeid is en last heeft van concentratieproblemen.

In de brief van 9 mei 2019 aan Argonaut heeft de huisarts vermeld dat in 2014 in Brazilië een maagcarcinoom bij [appellante] is vastgesteld, waarvoor een operatie en aanvullend chemotherapie heeft plaatsgevonden. Verder is in die brief vermeld dat [appellante] aangeeft last te hebben van vermoeidheid en concentratie- en geheugenproblemen als gevolg van de chemobehandelingen die zij heeft ondergaan.

[appellante] heeft bij brief van 15 april 2019 gewezen op het rapport van het Integraal Kankercentrum Nederland waarin staat dat geheugen- of concentratieproblemen vaak voorkomen als gevolg van chemotherapie.

In de adviesrapportage van Argonaut van 1 september 2019 staat dat de huisarts van [appellante] heeft aangegeven dat [appellante] tweemaal in het buitenland is behandeld voor een nieuwvorming, de tweede maal in 2014. Argonaut acht het aannemelijk dat [appellante] gedurende een dergelijk behandeltraject niet in staat was onderwijs te volgen, maar merkt op dat de inburgeringstermijn startte op 19 november 2014. Op basis van wat is beschreven in de medische informatie kan daarom volgens Argonaut niet gesteld worden dat ten minste drie aaneengesloten maanden van het behandeltraject binnen de inburgeringstermijn vielen. Ook vermeldt Argonaut dat de huisarts heeft vermeld dat [appellante] aangeeft klachten van vermoeidheid, concentratie- en geheugenproblemen te hebben. Argonaut stelt hierover dat het hebben van dergelijke klachten echter niet direct betekent dat het volgen van onderwijs in het geheel niet mogelijk was. De ernst van deze problematiek en in hoeverre dit vervolgens aan het volgen van onderwijs in de weg stond kan niet worden geobjectiveerd in de medische informatie, aldus Argonaut.

Ter zitting heeft [appellante] nog nader toegelicht dat zij een maand voor binnenkomst in Nederland haar laatste chemokuur heeft gekregen, en dat zij aan de chemotherapie veel last heeft overgehouden van vermoeidheid en concentratieproblemen. Zo moet zij tijdens het douchen bijvoorbeeld soms zitten omdat dit te vermoeiend is, en kan zij bijvoorbeeld nog steeds geen boek lezen, zelfs niet in haar moedertaal. De tekst dringt niet tot haar door.

Gelet op de door de huisarts van [appellante] verstrekte informatie, in combinatie met het rapport van het Integraal Kankercentrum Nederland waaruit volgt dat vermoeidheidsklachten, concentratie- en geheugenproblemen veelvuldig voorkomen bij mensen die chemotherapie hebben gehad, kon Argonaut in dit geval niet volstaan met de conclusie dat het hebben van vermoeidheidsklachten, concentratie- en geheugenproblemen niet direct betekent dat het volgen van onderwijs geheel niet mogelijk was en dat de ernst van de problematiek en in hoeverre dit vervolgens aan het volgen van onderwijs in de weg stond niet kan worden geobjectiveerd in de medische informatie. Daarbij betrekt de Afdeling mede in de beoordeling dat uit het adviesrapport van Argonaut van 1 september 2019 volgt dat Argonaut uitsluitend in de beoordeling heeft betrokken of de chemotherapie nog doorliep na de aanvang van de inburgeringstermijn, maar niet in de beoordeling lijkt te hebben betrokken of de gevolgen van deze chemotherapie zich ook nog naderhand, gedurende de inburgeringstermijn, hebben voorgedaan in de vorm van vermoeidheid en concentratie- en geheugenverlies. De in het rapport van Argonaut getrokken conclusie biedt gelet op het voorgaande onvoldoende basis om de vraag te beantwoorden of [appellante] niet in staat was om gedurende een periode van ten minste drie aaneengesloten maanden onderwijs te volgen. De adviezen van Argonaut bieden daarom niet het inzicht in de feiten en omstandigheden die de conclusie kunnen dragen als bedoeld in 4.1. De minister heeft dan ook niet voldaan aan de op hem rustende vergewisplicht door desondanks zonder nader onderzoek de adviezen van Argonaut aan het besluit ten grondslag te leggen. Het besluit is daarom in strijd met artikel 3:2 van de Awb tot stand gekomen. Nu de minister de adviezen van Argonaut ten onrechte aan het besluit ten grondslag heeft gelegd, is het besluit ook onvoldoende gemotiveerd.

Het is aan [appellante] om aannemelijk te maken dat zich feiten en omstandigheden voordoen die aanleiding geven voor verlaging van de bestuurlijke boete. Gelet op wat [appellante] gedurende de procedure heeft aangevoerd en de stukken die zij heeft overgelegd, is zij daarin geslaagd. Het was daarom aan de minister om aan te tonen dat [appellante] niettemin verwijtbaar te laat is ingeburgerd. Zoals volgt uit wat de Afdeling hiervoor heeft overwogen is de minister hier niet in geslaagd. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

4.4. Het betoog slaagt alleen al daarom.

https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@129953/202006890-1-v6/

Print deze pagina

Leave a Reply

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *