ABRvS 23 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:582 – niet reageren van BO op melding dat in strijd met het bestemmingsplan zal worden gehandeld levert geen geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel op. BO mocht zelf besluiten anonimiseren.

Print deze pagina

Vertrouwensbeginsel

4. [appellant] betoogt dat handhaving in dit concrete geval in strijd is met het vertrouwensbeginsel. Hij beroept zich op het door het college gewekte vertrouwen dat hij zijn woning kon gebruiken voor recreatieve verhuur. Aanvullend daarop stelt hij dat gelet op het gewekte vertrouwen handhavend optreden onevenredig is.

[appellant] wijst op de correspondentie en gesprekken die tussen hem en de gemeente Goeree-Overflakkee hebben plaatsgevonden. [appellant] en [gemachtigde] hebben de gemeente telefonisch benaderd voor advies en hebben daarbij hun plan kenbaar gemaakt. Zij zijn door het klantencontactpunt doorverbonden met een ambtenaar van de gemeente, aan wie zij hun plan opnieuw hebben toegelicht. Deze gemeenteambtenaar heeft hen doorverwezen naar het Samenwerkingsverband Vastgoedinformatie Heffing en Waardebepaling (hierna: SVHW), de uitvoerder van de gemeentelijke belastingen. Op advies van het SVHW heeft [appellant] zijn voorgenomen activiteit opnieuw schriftelijk gemeld bij de gemeente. Bij het uitblijven van een reactie vanuit de gemeente is hij met de recreatieve verhuur van de woning begonnen.

[appellant] betoogt dat de gemeente had moeten onderkennen dat de recreatieve verhuur niet toegestaan was op grond van het bestemmingsplan en hem daarvan op de hoogte had moeten stellen, in plaats van hem naar het SVHW te verwijzen. [appellant] wijst in dat verband op de conclusie van 20 maart 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:896) die in een andere zaak aan de Afdeling is uitgebracht en stelt dat op grond daarvan ook in zijn voorliggende zaak aandacht moet worden besteed aan het burgerperspectief.

4.1. Volgens het college kan aan de uitlatingen van de medewerkers van het SVHW niet het vertrouwen worden ontleend dat het gebruik van de woning voor recreatief verblijf in overeenstemming is met het bestemmingsplan, aangezien het SVHW niet bevoegd is dergelijke toezeggingen te doen. Volgens het college rustte op [appellant] een onderzoeksplicht en had hij moeten onderzoeken of informeren naar de voor het gebruik van de woning voor recreatief verblijf geldende voorschriften op grond van het bestemmingsplan. Het college wijst erop dat [appellant] op de hoorzitting bij de bezwaarschriftencommissie heeft aangegeven dat hij niet heeft geïnformeerd of het gebruik van de woning in overeenstemming was met het bestemmingsplan. Ook uit het uitblijven van een reactie op de schriftelijke melding vanuit het college kan [appellant] niet het vertrouwen ontlenen dat hij niet in strijd met het bestemmingsplan handelde of dat daar niet handhavend tegen opgetreden zou worden. Daarin is volgens het college geen toezegging te zien. Het college stelt dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet kan slagen. Het college ziet niet in dat het handhavend optreden tegen de recreatieve verhuur van de woning anderszins onevenredig zou zijn.

4.2. De Afdeling overweegt, met inachtneming van de uitspraak van 29 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1694) waarin de door [appellant] genoemde conclusie is genomen, en het daarin weergegeven stappenplan, dat, om aan te nemen dat een toezegging is gedaan, degene die zich beroept op het vertrouwensbeginsel aannemelijk dient te maken dat van de kant van de overheid sprake is van uitlatingen en/of gedragingen die bij de betrokkene redelijkerwijs de indruk wekken van een welbewuste standpuntbepaling van het bestuur over de manier waarop in zijn geval een bevoegdheid al dan niet zal worden uitgeoefend.

De Afdeling overweegt dat in dit geval niet kan worden gesproken van een uitlating of gedraging waaruit [appellant] het vertrouwen kon ontlenen dat hij zijn woning recreatief mocht verhuren. Het college wijst er terecht op dat er geen uitlating of gedraging is waaruit [appellant] het vertrouwen kon ontlenen dat het recreatief verhuren van zijn woning niet in strijd is met het bestemmingsplan of dat daartegen niet handhavend opgetreden zou worden. In de correspondentie tussen [appellant] en de SVHW is een dergelijke toezegging niet te lezen. De correspondentie die door [appellant] is overgelegd bevat geen toezegging die betrekking heeft op de planologische toelaatbaarheid van recreatieve verhuur. Het uitblijven van een reactie op de schriftelijke mededeling van [appellant] dat hij zijn woning recreatief zou gaan verhuren, kan bij hem ook niet redelijkerwijs de indruk hebben gewekt van een welbewuste standpuntbepaling met betrekking tot niet handhavend optreden van het college. De rechtbank heeft hierover terecht overwogen dat op [appellant] een onderzoeksplicht rustte en dat hij had moeten informeren naar de voorwaarden die voor het gebruik van de woning golden op grond van het bestemmingsplan. Omdat [appellant] de grondslag voor de onevenredigheid van de handhaving heeft gekoppeld aan het welslagen van het vertrouwensbeginsel, is er geen aanleiding voor het oordeel dat het handhavend optreden onevenredig is. De Afdeling onderschrijft het oordeel van de rechtbank.

Het betoog slaagt niet.

[…]

5.2.    Naar het oordeel van Afdeling heeft het college met de geanonimiseerde handhavingsbesluiten met succes betwist dat [appellant] de enige partij zou zijn waar handhavend wordt opgetreden tegen de recreatieve verhuur van een woning. Uit deze brieven en in het bijzonder de voornoemde uitspraak van de rechtbank van 24 maart 2020, blijkt al dat deze stelling feitelijke grondslag mist. Dat deze lasten na het besluit op bezwaar van 29 juli 2020 zijn verzonden, maakt niet dat de rechtbank daar bij haar beoordeling van het beroep geen waarde aan mocht toekennen. Het gelijkheidsbeginsel strekt niet zo ver dat ten aanzien van vergelijkbare overtredingen ook gelijktijdig handhavend moet worden opgetreden. Ook ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college een formeel verzoek had moeten doen de kennisname van deze stukken aan de rechtbank voor te behouden op grond van artikel 8:29 van de Awb. De rechtbank heeft immers evenmin kennis kunnen nemen van de geanonimiseerde persoonsgegevens van derden die zijn aangeschreven. Uit de inhoud van de brieven blijkt voldoende duidelijk dat het college in vergelijkbare gevallen handhavend optreedt in de gemeente, ook buiten de kern Goedereede.

Het betoog slaagt niet.

https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@129975/202100359-1-r3/

Print deze pagina

Leave a Reply

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *