ABRvS 24 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:268 – Functioneel dader. Appellant geeft tegenstrijdige verklaringen, ontvangt contant huurpenningen, kan niet aantonen dat hij de woning heeft bezocht.

Print deze pagina

Oordeel van de Afdeling

11.     In haar uitspraken van 31 mei 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:2067 en ECLI:NL:RVS:2023:2071) heeft de Afdeling haar rechtspraak over het overtrederschap genuanceerd en is zij aangesloten bij de strafrechtelijke criteria voor functioneel daderschap, zoals die zijn geformuleerd door de strafkamer van de Hoge Raad. Zoals de Afdeling uiteen heeft gezet in de uitspraak van 31 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2071, houdt de rechtspraak van de strafkamer van de Hoge Raad voor zover het gaat om natuurlijke personen in dat een (verboden) gedraging in redelijkheid aan de verdachte als (functioneel) dader kan worden toegerekend indien deze erover vermocht te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en indien zodanig of vergelijkbaar gedrag blijkens de feitelijke gang van zaken door de verdachte werd aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder bedoeld aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de verdachte kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging. Vergelijk ook de arresten van de Hoge Raad van 23 februari 1954, ECLI:NL:HR:1954:3 (IJzerdraad-arrest), en van 8 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3487.

Het bestuursorgaan moet bewijzen dat aan beide criteria voor functioneel daderschap is voldaan. Vergelijk de conclusie van staatsraad advocaat-generaal Wattel van 15 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:579, ov. 1.11.

12.     Partijen zijn het erover eens dat [appellant] kon beschikken over de wijze waarop de woning werd gebruikt in verband met de bestemming tot permanente bewoning. Partijen zijn verdeeld over de vraag of [appellant] de overtreding heeft aanvaard.

13.     Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college aangetoond dat [appellant] de overtreding heeft aanvaard.

[appellant] heeft niet aangetoond dat hij een makelaar had ingeschakeld om de (ver)huur te regelen en dat de makelaar toezicht zou houden. Hij heeft geen enkel bewijs overgelegd waaruit blijkt dat de woning via een makelaar is verhuurd. Evenmin heeft hij bewijs overgelegd van met de makelaar gemaakte afspraken over de verhuur en het houden van toezicht op die verhuur.

Aan de stelling van [appellant] dat hij zelf toezicht op de woning heeft gehouden, heeft het college geen waarde hoeven hechten gelet op de tegenstrijdige en ongerijmde verklaringen van [appellant]. [appellant] heeft tegenstrijdig verklaard over de verhuur van de woning. Zo heeft hij gesteld dat hij de periode van 2 april 2019 tot januari 2020 heeft gebruikt om de woning te verbouwen, maar ook verklaard dat de woning in die periode werd verhuurd. Daarnaast heeft [appellant] enerzijds verklaard dat de woning werd verhuurd aan een persoon, maar anderzijds dat de woning werd verhuurd aan een gezin. Op de zitting bij de Afdeling heeft [appellant] verklaard dat hij het gezin door de woning heeft rondgeleid. [appellant] heeft geen huurovereenkomst overgelegd. Hij ontving maandelijks  huurpenningen voor de woning. Kwitanties van deze contante betalingen  heeft [appellant] niet overgelegd. [appellant] heeft verder verklaard dat hij verschillende keren in de woning is geweest, maar toen niets vreemds heeft geconstateerd. Wanneer hij in de woning langs is geweest, heeft hij niet geconcretiseerd. Wel heeft hij op de zitting verklaard dat hij bij één van de controles niet het gezin, maar een vreemde man in de woning aantrof. Naar eigen zeggen vond [appellant] dit niet vreemd en heeft hij die man geen vragen gesteld over zijn verblijf in de woning. [appellant] heeft ten slotte niet gecontroleerd of de huurder(s) op het adres van de woning stonden ingeschreven in de brp of de huurder(s) een bewijs van inschrijving in de brp gevraagd.

Gelet op al deze omstandigheden heeft het college zich naar het oordeel van de Afdeling terecht op het standpunt gesteld dat [appellant] niet de zorg heeft betracht die in redelijkheid van hem kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van het illegale gebruik van de woning en daarmee het illegale gebruik van de woning heeft aanvaard. Dat [appellant] naar eigen zeggen de huurder(s) uit de woning heeft gezet toen hij erachter kwam dat de woning door prostituees werd gebruikt en hij financieel geen belang had bij dat gebruik, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.

14.     Het betoog slaagt niet.

https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:RVS:2024:268

Print deze pagina

Leave a Reply

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *