ABRvS 26 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:256 – stal die over de gehele lengte (80m) te dicht op de erfgrens is geplaatst (1m verder dan vergunning), is geen overtreding van geringe aard en ernst – mede gelet op de geur en fijnstof gevolgen voor omwonenden.

Print deze pagina

Situering van de stal

4.       Het college stelt dat de rechtbank in haar oordeel over de onjuiste situering van de stal heeft miskend dat handhavend optreden tegen een overtreding van geringe omvang zodanig onevenredig kan zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van handhaving kan worden afgezien. Nu met het waterschap is gekomen tot een oplossing ten aanzien van de beplanting langs de sloot en het onderhoud van de sloot, bestaat volgens het college bovendien ook geen noodzaak om handhavend op te treden tegen de situering van de stal.

Het college heeft verder aangevoerd dat ook indien onnodig veel werkzaamheden moeten worden verricht om een overtreding te beëindigen van handhavend optreden kan worden afgezien. Volgens het college dient de  vergunninghouder in dit geval onnodig veel werkzaamheden te verrichten om de varkensstal 1 m te verplaatsen. Het verplaatsen van deze varkensstal zou zowel uit bouwkundig als financieel oogpunt een ingrijpende maatregel zijn. Daartoe heeft het college aangevoerd dat de bovenbouw van de stal volledig zal moeten worden gedemonteerd en dat de bedrijfsvoering enige tijd stil zal komen te liggen. Het college stelt voorts dat de mestkelder onder de gehele stal loopt en dat het niet mogelijk is om alleen de bovenbouw te verplaatsen, maar dat over de volle lengte van deze stal van ongeveer 80 m een nieuwe mestkelder zal moeten worden gerealiseerd. Voorts stelt het college dat aan de zijde waar de stal moet worden ingekort een nieuwe eindwand van de mestkelder zal moeten worden gestort, waarop de stalen constructie en borstwering van de gevel moet worden geplaatst. Volgens het college zal de bovenbouw in ieder geval niet meer symmetrisch zijn ten opzichte van de onderbouw en zal het diepste punt van de mestkelder niet meer in het midden van de stal zijn gesitueerd, wat door het college niet wenselijk wordt geacht. Volgens het college zou een alternatief zijn om de boven- en onderbouw tezamen volledig één meter te verplaatsen, maar ook aan die mogelijkheid kleven de nodige bezwaren. In dat verband heeft het college aangevoerd dat bij alle denkbare oplossingen de combiluchtwasser en de mestsilo moeten worden verplaatst. De stal komt volgens het college dan vrij kort op de bestaande bebouwing te staan, terwijl in de huidige situatie al onvoldoende ruimte beschikbaar is tussen de stal en de bestaande bebouwing. Het college stelt dat in de omgevingsvergunning is voorgeschreven dat alle gevels van het brandcompartiment een onbebouwde ruimte van minimaal 5 m moeten hebben. Volgens het college zal bij het verplaatsen van de stal deze afstand kleiner worden en is in ieder geval een nieuwe toets nodig om te beoordelen welke gevolgen dit heeft voor de brandveiligheid.

4.1.    De Afdeling stelt vast dat – hetgeen ook niet in geschil is – stal 3 in strijd met de omgevingsvergunning voor het bouwen van 5 januari 2015 is gerealiseerd, zodat er sprake is van een overtreding zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef onder a, van de Wabo in combinatie met artikel 2.3, aanhef onder b, van de Wabo. Het college was aldus bevoegd handhavend op te treden tegen deze overtreding.

Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen.  Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

4.2.    De Afdeling overweegt allereerst over het betoog van het college dat sprake zou zijn van een overtreding van geringe aard en ernst als volgt. Van belang is dat in het rapport van 25 oktober 2017 staat dat de stal ongeveer 1 m dichter bij de erfgrens is gebouwd en de situering van de stal op alle drie de meetpunten afwijkt van deze omgevingsvergunning. Nu de stal over de hele lengte van 80 m ongeveer 1 m dichter bij de erfgrens is gebouwd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat in dit geval sprake is van een overtreding van geringe aard en ernst.

Verder is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat het college ook anderszins geen bijzondere omstandigheden naar voren heeft gebracht die moeten leiden tot het oordeel dat handhaving zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat het college daarvan heeft kunnen afzien. Daartoe wordt overwogen dat niet is uitgesloten dat derden milieugevolgen zullen ondervinden van de gewijzigde situering van de stal. Daarbij is van belang dat in het door het college uitgevoerde onderzoek van 25 maart 2019 naar de gevolgen van de gewijzigde situering van de stal voor de geurbelasting bij de woning van [wederpartij] voor wat betreft de vergunde situatie is uitgegaan van een ander Y-coördinaat dan in de geurberekeningen die zijn verricht in het kader van de omgevingsvergunning voor bouwen. Verder heeft het college onder verwijzing naar een e-mailbericht van 27 maart 2019 toegelicht dat bij de gewijzigde situering van deze stal kan worden voldaan aan de geldende geluidvoorschriften, maar niet duidelijk is of een deskundige dit e-mailbericht heeft opgesteld en bovendien is dit e-mailbericht niet ten grondslag gelegd aan het bestreden besluit. Voorts is zoals de rechtbank heeft overwogen ook niet gebleken dat er onderzoek is gedaan naar de gevolgen van de gewijzigde situering van de stal voor de fijnstofbelasting.

Gelet op het voorgaande is de Afdeling aldus met de rechtbank van oordeel dat het college niet toereikend heeft gemotiveerd dat sprake is van bijzondere omstandigheden die moeten leiden tot het oordeel dat het college van handhaving heeft kunnen afzien.

https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@128525/202005079-1-r2/

Print deze pagina

Leave a Reply

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *