ABRvS 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1289 – eigenaar wél functioneel dader: bij controle door eigenaar deed iemand anders dan huurder de deur open. Verder waren er teveel inschrijvingen in de BRP.

Print deze pagina

Overtreder

10.     [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij als overtreder kan worden aangemerkt. De rechtbank heeft niet onderkend dat zij voldoende toezicht heeft gehouden. [appellante] heeft de woning gecontroleerd voordat zij de woning kocht. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat zij de woning nogmaals had moeten controleren nadat een voor haar onbekende man de deur open deed. [appellante] had slechts het vermoeden dat de huurder van de woning bezoek had. Volgens [appellante] waren er geen andere signalen waaruit zou moeten blijken dat de woning was omgezet in meerdere woonruimten. Pas toen [appellante] zich wilde laten inschrijven op het adres van de woning in de brp kwam zij erachter dat er veel inschrijvingen op het adres waren. Maar hierop heeft zij ook actie ondernomen. Zij heeft de gemeente gevraagd een adrescontrole uit te voeren en het aantal inschrijvingen te beperken zodat zij zich op het adres kon laten inschrijven, wat vervolgens ook gelukt is.

10.1.  Gelet op artikel 5:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder overtreder verstaan degene die de overtreding pleegt of medepleegt. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling is overtreder in de eerste plaats degene die de verboden handeling fysiek verricht. Voor beantwoording van de vraag of een ander als functionele pleger van de overtreding kan worden aangemerkt, is de Afdeling in haar uitspraken van 31 mei 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:2067 en ECLI:NL:RVS:2023:2071) aangesloten bij de strafrechtelijke criteria voor functioneel daderschap, zoals die zijn geformuleerd door de strafkamer van de Hoge Raad. Zoals de Afdeling uiteen heeft gezet in de uitspraak van 31 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2071, houdt de rechtspraak van de strafkamer van de Hoge Raad voor zover het gaat om natuurlijke personen in dat een (verboden) gedraging in redelijkheid aan de verdachte als (functioneel) dader kan worden toegerekend indien deze erover vermocht te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en indien zodanig of vergelijkbaar gedrag blijkens de feitelijke gang van zaken door de verdachte werd aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder bedoeld aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de verdachte kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging. Vergelijk ook de arresten van de Hoge Raad van 23 februari 1954, ECLI:NL:HR:1954:3 (IJzerdraad-arrest), en van 8 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3487.

Het bestuursorgaan moet bewijzen dat aan de criteria voor functioneel daderschap is voldaan. Vergelijk de conclusie van staatsraad advocaat-generaal Wattel van 15 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:579, ov. 1.11.

10.2.  Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat [appellante] functioneel pleger is van de overtreding. Volgens het college heeft [appellante] het daadwerkelijke gebruik van woning nooit gecontroleerd sinds zij eigenaar van de woning is, terwijl hiertoe wel aanleiding bestond. Het college heeft naar voren gebracht dat [appellante] zich op 20 maart 2019 heeft laten inschrijven op het adres van de woning in de brp. Als zij zich voor die datum niet kon laten inschrijven doordat er al te veel personen op het adres van de woning waren ingeschreven, dan had dat [appellante] aanleiding moeten geven om zich tot het college te wenden of zelf navraag te doen bij [persoon 1]. Het college wijst er daarbij op dat [appellante] blijkens de overgelegde huurovereenkomst, nadat zij op de hoogte was van de vele brp-inschrijvingen, de hele woning per 23 mei 2019 aan [persoon 1] heeft verhuurd, die daarvoor ook al bewoner van de woning was.

10.3.  De Afdeling oordeelt dat [appellante] kon beschikken over de omzetting van haar woning zonder de daarvoor benodigde vergunning en dat zij die omzetting ook heeft aanvaard. Dat betekent dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college [appellante] heeft mogen aanmerken als overtreder. Hiertoe overweegt de Afdeling het volgende.

10.4.  [appellante] had als eigenaar beschikkingsmacht over de omzetting van de woning in onzelfstandige woonruimten, zonder de daarvoor benodigde vergunning. Deze overtreding houdt namelijk direct verband met de wijze waarop de woning wordt gebruikt. De eigenaar van een woning kan in de regel beschikken over dergelijk gebruik van zijn woning, ook als hij deze heeft verhuurd (zie de uitspraak van de Afdeling van 28 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2501, onder 5.1, en vergelijk ook de uitspraak van de Afdeling van 31 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2071, onder 9.3). Omstandigheden die tot een ander oordeel leiden, zijn niet aangevoerd.

10.5.  [appellante] heeft daarnaast de overtreding aanvaard. Zij heeft aangevoerd dat aan haar was meegedeeld dat er zoveel personen op het adres van haar woning in de brp stonden ingeschreven, dat zij daar zelf niet ingeschreven kon worden. Zoals het college terecht heeft aangevoerd, had [appellante] daarin aanleiding moeten zien om het gebruik van haar woning te controleren. Temeer omdat [appellante] naar eigen zeggen een voor haar onbekende man bij de woning had aangetroffen, die de deur voor haar heeft opengedaan en vervolgens post aan haar heeft overhandigd. Onder die omstandigheden had [appellante] meer moeten doen om het rechtmatig gebruik van de woning te waarborgen dan enkel aan de gemeente vragen om een adrescontrole en om het aantal inschrijvingen te beperken. Uit wat [appellante] heeft aangevoerd volgt ook dat zij dit alleen maar heeft gedaan om zelf op het adres van de woning te kunnen worden ingeschreven. Gelet op de overgelegde huurovereenkomst tussen [appellante] en [persoon 1], had [appellante] ten tijde van het sluiten van die overeenkomst in ieder geval [persoon 1], die toen al in de woning woonde, kunnen bevragen over het gebruik van de woning. Dat [appellante] dat heeft gedaan of op andere wijze het daadwerkelijke gebruik van haar woning heeft gecontroleerd, is onvoldoende concreet gesteld, noch gebleken. Daarmee heeft [appellante] niet de zorg betracht die in redelijkheid van haar kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de omzetting zonder de daarvoor benodigde vergunning.

10.6.  Het betoog slaagt niet.

https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:RVS:2024:1289

Print deze pagina

Leave a Reply

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *