ABRvS 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1881 – nieuwe evenredigheid. BGM heeft belang kind voldoende betokken bij sluiting woning door opvang aan te bieden.

Print deze pagina

–         Geschiktheid en noodzakelijkheid van de sluiting

7.       De overlast voor de omgeving is beperkt gebleven tot geuroverlast. In zoverre is de openbare orde in beperkte mate verstoord. Gelet op de grote hoeveelheid aangetroffen chemicaliën, die zonder speciale voorzorgsmaatregelen en in strijd met milieuvoorschriften in een bewoonde woning en de daarbij behorende tuin in een drukke woonwijk zijn aangetroffen, was echter tevens sprake van brandgevaar en van een milieugevaarlijke situatie. Doorslaggevend is dat gelet op de grote hoeveelheden aangetroffen stoffen aannemelijk is dat de woning een schakel vormde in de bevoorrading, productie of distributie van (hard)drugs. De sluiting van de woning is niet alleen bedoeld om aan de illegale en gevaarlijke situatie in de woning een einde te maken, maar tevens om de aantrekking van het pand op criminelen weg te nemen en om herhaling te voorkomen.

De sluiting is verder een zichtbaar signaal naar drugscriminelen en buurtbewoners met het oog op het verder voorkomen van overtredingen. Gelet hierop is de voorzieningenrechter met de rechtbank van oordeel dat de sluiting van drie maanden in dit geval een geschikt en noodzakelijk middel was.

–         Evenwichtigheid van de sluiting

8.       De gevolgen van een sluiting voor de duur van drie maanden vindt de Afdeling, alle omstandigheden in aanmerking nemend, in dit geval niet onevenwichtig. Wat betreft de positie van de minderjarige stiefzoon van [verzoeker] geldt als uitgangspunt dat ouders van minderjarige inwonende kinderen zelf verantwoordelijk zijn voor het vinden van vervangende woonruimte bij ontruiming of sluiting van de woning als gevolg van handelen of nalaten van de ouders. Dat is in dit geval niet anders, omdat de sluiting van de woning het rechtstreeks gevolg is van het handelen van [verzoeker]. De Afdeling heeft eerder geoordeeld dat de burgemeester zich bij de voorbereiding van een besluit tot sluiting van een woning rekenschap moet geven van de aanwezigheid van inwonende, minderjarige kinderen en naar de gevolgen van de sluiting voor die kinderen. De voorzieningenrechter merkt op dat tussen partijen een verschil van mening bestaat over de vraag of de stiefzoon van [verzoeker] al dan niet in de woning woonde. [verzoeker] stelt van wel. Uit de bestuurlijke rapportages blijkt dat in de woning geen spullen van het kind zijn aangetroffen. Wat daar ook van zij, vastgesteld kan worden dat de burgemeester een melding heeft gedaan bij Veilig Thuis en opvang bij het Centraal Meldpunt Dakloze Gezinnen van de GGD heeft aangeboden. Daarmee heeft de burgemeester de belangen van het inwonende kind voldoende betrokken en meegewogen bij zijn besluit tot sluiting van de woning. Overigens is van de aangeboden opvang geen gebruik gemaakt, omdat de stiefzoon onderdak heeft gevonden bij familie en kennissen, ouders van een schoolgenoot. Hierdoor was de stiefzoon ook in staat onderwijs op het […] college te blijven volgen. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat de nadelige gevolgen van de maatregel tot sluiting van de woning voor drie maanden niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. De rechtbank is terecht tot hetzelfde oordeel gekomen.

Het betoog faalt.


https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@131917/202203497-1-a3-en-202203497-2-a3/

Print deze pagina

Leave a Reply

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *