ABRvS 6 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:935 – sterke aanwijzingingen dat beboetbaar feit is begaan, is nog niet voldoende om te ‘bewijzen’.

Print deze pagina

Beoordeling

8.       Het opleggen van een bestuurlijke boete is een sanctie met een punitief karakter, wat met zich brengt dat aan de bewijsvoering van de overtreding en aan de motivering van het sanctiebesluit strenge eisen worden gesteld. Gelet op de waarborgen die voortvloeien uit artikel 6, tweede lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, geldt als uitgangspunt dat op het bestuursorgaan de bewijslast rust dat van een overtreding sprake is. In geval van twijfel dient aan de betrokkene het voordeel van de twijfel te worden gegund (vergelijk overweging 4.8.3 van het arrest van de Hoge Raad van 15 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BN6324, en de uitspraak van de Afdeling van 10 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:234).

8.1.    Het is dus aan het college om te bewijzen dat ten tijde van het huisbezoek sprake was van onrechtmatige vakantieverhuur. De Afdeling oordeelt dat het college daarin niet is geslaagd. Hoewel het college met het rapport van bevindingen wel aanwijzingen heeft aangedragen dat hiervan sprake was, kan niet worden uitgesloten dat de personen die tijdens het huisbezoek in de woning zijn aangetroffen niet via vakantieverhuur, maar als vrienden van [appellant] daar verbleven. De Afdeling overweegt hiertoe als volgt.

8.2.    Volgens de verklaringen die zijn opgenomen in het rapport van bevindingen hebben [mede-eigenaar] en de dochter weliswaar naar voren gebracht dat de woning werd gebruikt voor verhuur aan toeristen, maar hebben zij niet verklaard dit ook nog het geval was ten tijde van het huisbezoek. Dat strookt in zoverre met de verklaring van [appellant], dat hij de woning slechts tot ongeveer het begin van 2018 aan toeristen heeft verhuurd, geruime tijd voor het huisbezoek op 11 februari 2020. De personen die de toezichthouders bij het huisbezoek in de woning hebben aangetroffen hebben volgens het rapport van bevindingen ook niet verklaard dat zij de woning als toeristen hebben gehuurd. Volgens de opgetekende verklaring van een van hen heeft zij de woning juist niet via een toeristenplatform geboekt en kon zij ook geen boekingsbewijs overhandigen. Wel heeft zij volgens het rapport van bevinden verklaard dat naderhand een factuur zou worden opgemaakt met daarin de kosten van het verblijf. Maar gelet op de verklaring van [partij] van 18 juni 2020 en op de omstandigheid dat de factuur pas naderhand zou worden opgemaakt, is het mogelijk dat hiermee bedoeld is dat [appellant] een factuur zou opmaken met daarin slechts de schoonmaakkosten voor het verblijf. De eventuele vergoeding van dergelijke kosten vormt geen betaling als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder ee, van de Hv. Daarmee heeft het college onvoldoende onderbouwd dat [appellant] de woning tegen betaling in gebruik heeft gegeven aan de personen die ten tijde van het huisbezoek in de woning verbleven.

8.3.    Gelet op het voorgaande, heeft het college niet aangetoond dat de woning in strijd met artikel 21, onder a, van de Hw is onttrokken aan de bestemming tot bewoning door vakantieverhuur. De rechtbank heeft dat niet onderkend en het hoger beroep van [appellant] is daarmee gegrond. De overige gronden van [appellant] behoeven daarom geen bespreking.

 

https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:RVS:2024:935

Print deze pagina

Leave a Reply

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *