ABRvS 6 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:944 – Waarschuwing terecht gegeven. Dat na waarschuwing overtreding is hersteld, geen reden om waarschuwing te herroepen: “het is een normale gang van zaken dat de overtreder een illegale situatie ongedaan maakt”

Print deze pagina

Beoordeling

4.1.    De minister was op grond van de artikelen 28a en 9.10a van de Arbeidsomstandighedenwet bevoegd de waarschuwing te geven. Zowel de overtreding van 16 november 2015 als de overtreding van 10 oktober 2018 is een overtreding van artikel 3.16, eerste lid, van het Arbobesluit. Er is daarom sprake van een herhaalde overtreding. Anders dan [appellante] aanvoert, zijn de omstandigheden van beide overtredingen ook vergelijkbaar. Zo zijn werknemers in beide gevallen op het dak gestapt en is geen of verkeerd gebruik gemaakt van valbeveiligingsmiddelen.

4.2.    Uit artikel 4, eerste lid, van de Beleidsregel volgt dat de minister, bij gebruik van zijn bevoegdheid een waarschuwing te geven, rekening houdt met de omstandigheden en de aard van de overtreding. De minister heeft in het besluit van 1 mei 2020 de omstandigheden waaronder de beide boetes zijn opgelegd, meegewogen. De minister heeft terecht opgemerkt dat bij de overtreding van 16 november 2015 is geconstateerd dat [appellante] onvoldoende toezicht hield en daarom verwijtbaar heeft gehandeld. Ook bij de overtreding van 10 oktober 2018 is geen adequaat toezicht gehouden. Hieruit kon de minister opmaken dat [appellante] onvoldoende inspanningen of maatregelen heeft verricht om een herhaalde overtreding te voorkomen. Uit artikel 4, derde lid, van de Beleidsregel volgt dat de minister bij het toepassen van zijn bevoegdheid kan meewegen of een boete door de toezichthouder is gematigd. De Afdeling heeft in de uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2024:864, geoordeeld dat wat betreft de overtreding van 10 oktober 2018 niet is voldaan aan de matigingsgronden van de Beleidsregel boeteoplegging arbeidsomstandighedenwetgeving. Het betoog van [appellante] hierover behoeft daarom geen bespreking. De minister heeft in de besluiten van 17 december 2019 en 1 mei 2020 de evenredigheid van de waarschuwing, gezien de feiten en omstandigheden, voldoende afgewogen. Zoals hiervoor is overwogen, heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat bij de herhaalde overtreding opnieuw geen adequaat toezicht is gehouden. De minister heeft dit van meer belang kunnen achten dan het feit dat de boete van 16 november 2015 door andere omstandigheden is gematigd. Ook de stelling van [appellante] dat zij sinds de overtreding van 10 oktober 2018 de juiste positioneringslijnen gebruikt en dat geen verdere overtreding heeft plaatsgevonden, baat haar niet. Het is een normale gang van zaken dat de overtreder een illegale situatie ongedaan maakt en de arbeidsomstandighedenwetgeving naleeft. [appellante] kan een toekomstige stillegging van werkzaamheden voorkomen door de positioneringslijnen te blijven gebruiken en geen verdere overtreding te begaan. Verder heeft de minister in het besluit van 17 december 2019 bovendien opgemerkt dat hij pas bij een volgende overtreding zal afwegen of hij een besluit tot preventieve stillegging zal nemen. Sinds 10 oktober 2018 heeft geen soortgelijke overtreding plaatsgevonden en is er dus geen besluit tot preventieve stilleging genomen. Bovendien staat in het besluit van 17 december 2019 dat de waarschuwing vijf jaar nadat deze is gegeven vervalt. Anders dan [appellante] betoogt, volgt hieruit dat niet vanaf het moment van de overtreding van 10 oktober 2018, maar vanaf het moment van de waarschuwing een termijn van vijf jaar gaat lopen waarin een besluit tot preventieve stillegging kan worden genomen. Deze termijn is nog niet verstreken. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de minister kon besluiten de waarschuwing te geven. Het betoog slaagt niet.

https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:RVS:2024:944

Print deze pagina

Leave a Reply

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *