ABRvS 7 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3628 – Inhoud plantoelichting (!) maakt dat sprake is van overtreding BP. Handhaving tegen bewoning niet onevenredig ondanks dat overtreding sinds 1989 bestaat en buren van situatie wisten toen zij hun woning kochten.

Print deze pagina

“3.3.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 28 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2896) heeft de niet bindende toelichting bij een bestemmingsplan in zoverre betekenis dat deze over de bedoeling van de planwetgever meer inzicht kan geven indien de bestemming en de bijbehorende voorschriften waaraan moet worden getoetst, op zichzelf noch in samenhang (systematiek) duidelijk zijn.

3.4.    Uit de letterlijke tekst, noch de plansystematiek van het bestemmingsplan kan worden afgeleid wat de planwetgever heeft bedoeld met de definitie “perceel”. Vanwege de onduidelijkheid die daarmee ontstaat, kan aan de toelichting bij het bestemmingsplan betekenis worden toegekend bij de uitleg van het begrip “perceel” zoals bedoeld in artikel 1.26 van de planregels.

Het plangebied omvat volgens de plantoelichting maar vier percelen, namelijk Buunderkamp 2a, [locatie 3], 10 en 12. Paragraaf 2.2.2 van de plantoelichting bevat de beschrijving van de situatie in het plangebied voor alle vier percelen. Daarin staat dat de woning aan [locatie 3] op korte afstand ten noorden van de spoorlijn Ede – Arnhem ligt. Volgens de toelichting ligt het perceel op de grootste afstand van het hotel de Buunderkamp en staat naast de woning een bijgebouw, te weten [gebouw]. Daarnaast staat er dat rondom de bungalowwoning “een perceel” aanwezig is dat grotendeels is ingericht als botanische tuin. Gelet op deze omschrijving is de Afdeling van oordeel dat de gronden waarop [gebouw] en de bungalowwoning zijn gelegen samen één perceel vormen in de zin van het bestemmingsplan. Deze uitleg sluit bovendien aan bij de rest van de toelichting bij het bestemmingsplan. Daarin heeft de planwetgever uitdrukkelijke verwoord dat [gebouw] een bijgebouw bij de woning is. Ook blijkt uit de toelichting dat het bestemmingsplan is gericht op “de vier bewuste woningen”, te weten Buunderkamp 2a, [locatie 3], 10 en 12. Naar het oordeel van de Afdeling zijn er daarom maar vier percelen als bedoeld in het bestemmingsplan en moet onder “perceel” worden begrepen alle gronden die ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan bij één van de genoemde vier woningen hoorden.

3.5.    Gelet op wat hiervoor is overwogen, liggen [gebouw] en de bungalowwoning op hetzelfde perceel. Het belangrijkste gebouw op dat perceel is de bungalowwoning. Dit betekent dat [gebouw] geen hoofdgebouw, maar een bijgebouw is. Aangezien een bijgebouw geen woonhuis kan zijn en artikel 3.3 van de planregels het gebruik van een bijgebouw voor (zelfstandige) bewoning verbiedt, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat [gebouw] in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt.

Het betoog slaagt niet.

[…]

Evenredigheidsbeginsel

6.       [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het evenredigheidsbeginsel in deze zaak is geschonden. Daartoe voert hij aan dat [gebouw] door de last niet meer kan worden gebruikt voor woongebruik of ander gebruik. Volgens [appellant] wordt hem hierdoor een woning, waaraan hij veel emotionele waarde hecht, ontnomen. Dit terwijl het college vanaf 1989 op de hoogte is geweest van het bestaan en het gebruik van [gebouw]. Volgens hem is de verstandhouding tussen de bewoners van [gebouw], de bungalowwoning en de toenmalige buren van Buunderkamp 5, 9, en 11 drie generaties lang zeer plezierig geweest. De huidige buren die om handhaving hebben verzocht hadden wetenschap van het bestaande gebruik van [gebouw] toen zij er kwamen wonen. [appellant] vindt dat het gebruik dan ook niet plotseling problematisch kan zijn. Ook vindt hij dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de omstandigheid dat de broer van [appellant] degene is die de band tussen de bungalowwoning en [gebouw] heeft verbroken, in deze afweging mag worden betrokken. Daarnaast voert hij aan dat het college niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe hij de belangen van partijen heeft afgewogen. Volgens hem is er altijd sprake geweest van een lage prioriteit tot handhaving.

6.1.    Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal bij een overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Alleen onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevraagd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat. Verder kan handhavend optreden onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen, zodat van optreden in die concrete situatie moet worden afgezien.

6.2.    De rechtbank heeft geoordeeld dat de omstandigheid dat het college jarenlang niet heeft gehandhaafd tegen het gebruik van [gebouw] niet maakt dat nu niet gehandhaafd kan worden. Daarbij heeft de rechtbank meegewogen dat de zoon van [appellant] voorafgaand aan de volledige aankoop van [gebouw] door [appellant] bij het college heeft geïnformeerd of het gebruik in strijd was met het bestemmingsplan. Het college heeft toen geantwoord dat dit het geval was. Ook heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat er een verzoek om handhaving is gedaan. De omstandigheid dat het niet [appellant] zelf maar zijn broer is geweest die de band tussen de bungalowwoning en [gebouw] heeft verbroken door de verkoop in 2019 betekent volgens de rechtbank niet dat het college niet handhavend zou mogen optreden. Daarbij mocht het college van de rechtbank meewegen dat de familie van [appellant], zijn broer én zijn zoon, betrokken waren bij de afsplitsing tussen beide percelen. Hierbij is ook van belang dat [appellant] zelf als persoon bekend was, of had moeten zijn, met de gebruiksmogelijkheden van het bestemmingsplan.

6.3.    Het enkele feit dat [gebouw] door de last niet meer gebruikt kan worden zoals [appellant] dat doet, maakt op zichzelf niet dat handhaving onevenredig is. Voor dat oordeel bestaat te minder grond, aangezien [gebouw] nog wel gebruikt kan worden voor gebruik dat is toegestaan in een bijgebouw.

De rechtbank heeft daarnaast terecht overwogen dat de omstandigheid dat het college [gebouw] jarenlang ongemoeid heeft gelaten niet betekent dat het niet meer handhavend zou kunnen optreden. Daarbij heeft de rechtbank mogen betrekken dat de zoon van [appellant] voorafgaand aan de (volledige) aankoop van [gebouw] door [appellant] bij het college heeft geïnformeerd over het gebruik, en toen te horen heeft gekregen dat dit gebruik in strijd was met het bestemmingsplan. Daarbij komt dat het gebruik van [gebouw] door de verkoop van de bungalowwoning in 2019 is veranderd. Sindsdien wordt [gebouw] gebruikt als zelfstandige recreatiewoning, waar het daarvoor gebruikt werd als gastenverblijf bij de bungalowwoning. Ter zitting hebben de derde-belanghebbenden aangegeven dat zij sinds die verandering meer of zelfs pas voor het eerst overlast van het strijdige gebruik ervaren.

De stelling dat de huidige buren wetenschap hadden van het gebruik van [gebouw] toen zij hun woningen betrokken, maakt daarnaast niet dat zij niet om handhaving van het bestemmingsplan kunnen vragen.

Anders dan [appellant] stelt, heeft het college in de beslissing op bezwaar de belangen afgewogen. Daarbij heeft het college betrokken dat het beleid heeft over het tegengaan van bewoning van bijgebouwen waar het zich in beginsel aan dient te houden, dat er geen concreet zicht op legalisatie is en dat handhaving niet onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen. Het college heeft uitgebreid stilgestaan bij het betoog van [appellant] dat volgens hem ander gebruik van het gebouw niet meer mogelijk is. Ook heeft het college  uitgelegd waarom van [appellant] mag worden verwacht dat hij afdoende bekend was met de regels omtrent ruimtelijke ordening.

De conclusie is dan ook dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat handhaving niet onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen doelen.

Het betoog slaagt niet.”

https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@134155/202108028-1-r4/

Print deze pagina

Leave a Reply

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *