- laatste geupdate 17-12-2017
1. Een dwangbevel wordt slechts uitgevaardigd wanneer binnen de overeenkomstig artikel 4:112 gestelde aanmaningstermijn niet volledig is betaald.
2. Bij de wet kan evenwel worden bepaald dat het dwangbevel zo nodig zonder aanmaning en voor het verstrijken van bij wettelijk voorschrift gestelde of eerder gegunde betalings- of aanmaningstermijnen kan worden uitgevaardigd of tenuitvoergelegd.
1. Inleiding
Art. 4:117 Awb (artikel 4.4.4.2.4 oud) handelt over de aanvang van de dwangbevelbevoegdheid. In het artikel is bepaald dat er, behoudens bepaalde gevallen (lid 2), eerst een aanmaning moet zijn verstuurd door het bestuursorgaan. Slechts indien de schuldenaar de schuld niet betaalt binnen de termijn in de aanmaning ontstaat de bevoegdheid om een dwangbevel uit te vaardigen.
2. Eerst aanmaning, dan dwangbevel
De mogelijkheid om in een concreet geval van niet (volledige) betaling een dwangbevel uit te vaardigen, ontstaat op het tijdstip dat de tweede, dat wil zeggen de in de aanmaning genoemde, betalingstermijn is verstreken (meestal twee weken, zie artikel 4:112 Awb). Aanmaning overeenkomstig artikel 4:112 Awb is dus een ontstaansvoorwaarde voor de dwangbevelbevoegdheid. Het tijdstip waarop deze ontstaat zal doorgaans ten minste acht weken (zes weken ingevolge artikel 4:87, lid 1, plus twee weken ingevolge artikel 4:112, lid 1) na de beschikking liggen. Het is mogelijk dat de betalingsbeschikking dan al formele rechtskracht heeft gekregen – bijvoorbeeld als de bezwaartermijn ongebruikt is verstreken – maar dat hoeft niet (indien wèl een procedure aanhangig is).
Voor het tijdstip van ontstaan van de dwangbevelbevoegdheid is het einde van de aanmaningstermijn gekozen en niet bijvoorbeeld het moment waarop de betalingsbeschikking formele rechtskracht heeft verkregen. Hoewel deze laatste mogelijkheid de complicaties voorkomt die ontstaan indien de beschikking wordt vernietigd nadat het dwangbevel is uitgevaardigd, is hiervoor toch niet gekozen, omdat het instellen van een rechtsmiddel, evenmin als bij een bij voorraad uitvoerbaar verklaard civiel vonnis, de bevoegdheid tot uitvaardiging van een dwangbevel niet opschort. Overigens kan ook een civiel vonnis dat nog niet in kracht van gewijsde is gegaan, worden geëxecuteerd. Zoals gezegd, kan in een executiegeschil wel ex artikel 438 Rv de schorsing van de executie worden gevraagd.
3. Gelijk een dwangbevel
Het tweede lid van artikel 4:117 opent de mogelijkheid dat de wet bepaalt dat een dwangbevel onmiddellijk na het ontstaan van de betalingsverplichting kan worden uitgevaardigd. In dat geval is geen aanmaning nodig. Is reeds een aanmaning verzonden, dan kan zo nodig nog vóór het verstrijken van de daarin gestelde betalingtermijn tot uitvaardiging en tenuitvoerlegging van het dwangbevel worden overgegaan. Tenslotte kan een dwangbevel zo nodig voor het verstrijken van de in het bevel tot betaling genoemde termijn tenuitvoer worden gelegd (vgl. de artikelen 10 en 15 Invorderingswet 1990).
Al deze mogelijkheden zijn bedoeld voor gevallen waarin aanwijzingen bestaan dat de schuldenaar de betalingstermijn zal misbruiken om activa buiten het bereik van de overheid te brengen of zich anderszins aan betaling te onttrekken. Er kan dan behoefte bestaan aan een mogelijkheid om terstond tot invordering over te gaan; vooral in het fiscale recht kan de bevoegdheid daartoe niet worden gemist. Het gaat echter wel om een zodanig ingrijpende bevoegdheid, dat het wenselijk is om haar niet in het algemeen toe te kennen, maar de beslissing in welke gevallen zij onmisbaar is aan de bijzondere formele wetgever over te laten (Kamerstukken II, 2003-2004, 29 702, nr. 3, p.65).
Over de auteur
Thomas Sanders is advocaat bij AKD. Hij is gepromoveerd aan de Universiteit Leiden op het gebied van het handhavingsrecht en het invorderingsrecht. Zijn praktijk richt zich op het bijstaan van overheden en bedrijven in (vaak omgevingsrechtelijke) handhavingsgeschillen en de handhaving van de openbare orde.
Vragen? Neem contact op via tsanders@akd.nl of LinkedIN.