Artikel 5:21 Awb

Print deze pagina

Laatst geupdate 28-11-2021

Commentaar op Artikel 5:21 Awb

mr. dr. T.N. Sanders

1 Samenvatting

mr. dr. T.N. Sanders

De last onder bestuursdwang is een belangrijk handhavingsinstrument. Het houdt in een last tot herstel van de overtreding gekoppeld aan de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen als niet tijdig wordt voldaan aan de last (artikel 5:21 Awb). Staartstuk van de last onder bestuursdwang is het kostenverhaal (artikel 5:25 Awb). Voldoet de overtreder niet tijdig aan de last en wordt er bestuursdwang toegepast, dan moet de overtreder de kosten daarvan vergoeden aan de overheid.

2 Commentaar

2.1 Inleiding

De last onder bestuursdwang wordt in artikel 5:21 Awb gedefinieerd als “de herstelsanctie, inhoudende: a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.” Op grond van artikel 5:24 Awb omschrijft de last onder bestuursdwang verder de te nemen herstelmaatregelen en de termijn waarbinnen de last moet worden uitgevoerd. Lid 3 bepaalt dat de last onder bestuursdwang bekend wordt gemaakt aan “de overtreder, aan de rechthebbenden op het gebruik van de zaak waarop de last betrekking heeft en aan de aanvrager”. Voert de overtreder de last niet binnen de daarvoor gegeven termijn uit, dan is het bestuursorgaan bevoegd om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen.[1]

Uiteraard brengt het uitvoeren van bestuursdwang kosten voor het bestuursorgaan mee, terwijl de overtreder die kosten zelf niet meer hoeft te maken. Het staartstuk van bestuursdwang, en een belangrijke prikkel voor de overtreder om zelf de last uit te voeren, zit in artikel 5:25, lid 1, Awb waarin is opgenomen dat “[d]e toepassing van bestuursdwang geschiedt op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.” Op grond van lid 2 dient de bestuursdwangbeschikking wel te vermelden in hoeverre deze kosten ten laste van de overtreder zullen worden gebracht.

Wat geen bestuursdwang is, is de “onmiddellijke handhaving van de openbare orde”, aldus artikel 5:23 Awb. Dit heeft tot gevolg dat de bepalingen over bestuursdwang niet van toepassing zijn op (bijvoorbeeld) het bevel van een burgemeester om een horeca-inrichting te sluiten op grond van artikel 174 Gemeentewet.

2.2 Inhoud

2.2.1. Definitie last onder bestuursdwang: een last en de titel tot feitelijk handelen

Bestuursdwang behelst (artikel 5:21, onder a, Awb) “een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding” en (artikel 5:21, onder b, Awb) “de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd”. Deze definitie brengt tot uiting dat een belangrijke functie van de bestuursdwangbeschikking is om het bestuursorgaan zelf een titel te geven om de overtreding door feitelijk handelen te beëindigen, maar dat het natuurlijk wel de voorkeur heeft dat de overtreder dat zelf doet.

Volgens de wetgever moet onder het begrip ‘feitelijk handelen’ worden verstaan “het wegnemen, ontruimen, beletten, in de vorige toestand herstellen of verrichten van hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten”.[2] Bestuursdwang kan gelet hierop veel verschillende vormen aannemen. Het opruimen van asbest, het slopen van gebouwen, het wegslepen van auto’s en het in beslag nemen van een gevaarlijke hond zijn allemaal vormen van bestuursdwang.

Bevoegdheden die vallen onder de definitie van bestuursdwang, zijn bestuursdwang in de zin van artikel 5:21 Awb, ongeacht de formulering van de bevoegdheid die wordt uitgeoefend.[3] Wat geen bestuursdwang is, is als het bestuursorgaan geen besluit heeft genomen en stelt geen bestuursdwang te hebben toegepast. In dat geval is enkel sprake van een feitelijk handelen. Dan is geen sprake van bestuursdwang in de zin van de Awb.[4]

2.2.2. Bestuursdwang is een reparatoire sanctie

De last onder bestuursdwang wordt in artikel 5:21 Awb gedefinieerd als een herstelsanctie. Bestuursdwang is ook naar zijn aard reparatoir. Door feitelijk handelen wordt immers de rechtmatige toestand hersteld. Van Buuren, Jurgens en Michiels wijzen er volgens mij terecht op dat “bestuursdwang […] een herstelsanctie in optima forma [is].”[5] Wel wijs ik erop dat er omstandigheden zijn waarbij de specifieke vorm van de toepassing van bestuursdwang ‘van kleur verschiet’ en punitief van aard wordt. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn bij artikel 13b Opiumwet sluitingen. Ingevolge dit artikel kan de burgemeester een pand sluiten door middel van bestuursdwang bij het aantreffen van – kort gezegd – een handelsvoorraad drugs. Bij dit soort sluitingen ontstaat soms discussie omtrent de vraag of de specifieke invulling van de bestuursdwang niet punitief is (lees: dat de sluiting zodanig lang is dat van leedtoevoeging moet worden gesproken).[6] In sommige gevallen komt de bestuursrechter dan tot de conclusie dat daar inderdaad sprake van is zodat de last onder bestuursdwang rechtens geen stand kan houden.[7]

2.2.3. Wanneer moet de overtreder worden aangewezen bij bestuursdwang?

De Awb vereist dat de bestuursdwangbeschikking aan de overtreder bekend wordt gemaakt (artikel 5:24 Awb) en dat wordt aangezegd dat de kosten voor de toepassing op de overtreder zullen worden verhaald (artikel 5:25 Awb). Het is echter onduidelijk of de overtreder in de bestuursdwangbeschikking altijd met naam en toenaam moet worden genoemd. Zoals Van Buuren, Jurgens en Michiels deze onduidelijkheid formuleren:

[…] moet het bestuursorgaan in zijn [bestuursdwang]beschikking duidelijk maken wie het als overtreder(s) beschouwt of mag worden volstaan met de bekendmaking aan een aantal personen onder wie, naar mag worden aangenomen, de overtreder zich bevindt, maar waarbij voorshands in het midden wordt gelaten wie van hen de overtreder is?”[8]

Het antwoord op die vraag is van wezenlijk belang voor de praktijk. Als het namelijk zo is dat een bestuursorgaan reeds in de bestuursdwangbeschikking bekend moet maken wie het precies aanwijst als overtreder (lees: welke (rechts-)persoon), dan volgt daaruit dat het niet mogelijk is om bij het kostenverhaal de kosten op een andere (rechts-)persoon te verhalen dan de vooraf aangewezen overtreder. Is dat niet vereist, dan heeft het bestuursorgaan de vrijheid om in een later stadium meer of andere overtreders aan te wijzen.

2.2.3.1. De tekst van de wet

De Awb vereist slechts dat de last onder bestuursdwang wordt bekendgemaakt aan ‘de overtreder’ en dat de bestuursdwangbeschikking vermeldt dat de kosten voor de toepassing van bestuursdwang voor rekening van ‘de overtreder’ zullen zijn. De tekst vereist dus niet dat in de bestuursdwangbeschikking met zoveel woorden wordt overwogen wie overtreder is, maar wel dat de bestuursdwangbeschikking aan hem bekend wordt gemaakt en dat daarin kostenverhaal wordt aangezegd. Het gebruik van de term ‘last’ in de Awb veronderstelt echter dat er ook daadwerkelijk iemand is die wordt gelast om de overtreding te beëindigen. In zoverre zou verdedigd kunnen worden dat een last alleen aan de overtreder kan worden opgelegd zodat het noodzakelijk is dat de overtreder al in de bestuursdwangbeschikking wordt aangewezen. Deze opvatting miskent echter dat een last onder bestuursdwang ook toegezonden wordt aan andere rechthebbenden (die geen overtreder zijn). Ook zij worden in de gelegenheid gesteld om de overtreding te beëindigen. Van Buuren, Jurgens en Michiels wijzen er in dat kader nog op dat er gevallen zijn waarbij bestuursdwang zonder voorafgaande last wordt toegepast als ook gevallen waarbij bestuursdwang wordt toegepast zonder dat er een overtreder bekend is.[9] Ik meen dan ook dat uit de term ‘last’ niet automatisch volgt dat een bepaalde (rechts-)persoon moet zijn gepreciseerd in de bestuursdwangbeschikking.

2.2.3.2. De wetsgeschiedenis

Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever niet heeft beoogd om het bestuursorgaan te verplichten om bij de bestuursdwangbeschikking te laten bepalen welke (rechts-)persoon het als overtreder beschouwt. Naar aanleiding van een uitdrukkelijk verzoek van de SGP fractie[10] om dit wel in de Awb te bepalen overwoog de Minister:

“Het is voldoende dat het bestuursorgaan teneinde achteraf de kosten te kunnen verhalen ervoor zorg draagt, dat onder de belanghebbenden aan wie de beschikking bekend wordt gemaakt, zich in ieder geval de overtreder bevindt. Het is niet nuttig dat het bestuursorgaan per se moet expliciteren wie het als overtreder beschouwt.”[11]

Met Van Buuren, Jurgens en Michiels[12] zie ik steun in deze wetsgeschiedenis voor de opvatting dat niet hoeft te worden geëxpliciteerd wie overtreder is in de bestuursdwangbeschikking, zolang de bestuursdwangbeschikking in ieder geval maar aan de overtreder bekend is gemaakt.

2.2.3.3. De bedoeling van de wet

Bestuursdwang behelst (artikel 5:21, onder a, Awb) “een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding” en (artikel 5:21, onder b, Awb) “de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd”. De wetgever hinkte bij de vierde tranche dus op twee gedachten. Enerzijds is een belangrijke functie van de bestuursdwangbeschikking dat het bestuursorgaan zelf een titel krijgt om de overtreding door feitelijk handelen te beëindigen, anderzijds heeft het natuurlijk de voorkeur dat de overtreder dat zelf doet. Afhankelijk van welke bedoeling het primaat heeft, wijst de bedoeling van de wetgever in een andere richting. Immers, als het de bedoeling is dat de overtreder zelf de overtreding gaat beëindigen, dan lijkt het mij vrij belangrijk dat er geen enkele twijfel is omtrent wie de overtreder is (volgens het bestuursorgaan) en op wie de kosten zullen worden verhaald, als de bestuursdwang daadwerkelijk wordt geëffectueerd. Als het daarentegen de bedoeling is dat het bestuursorgaan zelf de overtreding opheft, dan is het alleen maar relevant dat er een overtreding is en niet zozeer wie die overtreding pleegt.

Voor de opvatting dat het feitelijk ingrijpen bij bestuursdwang het primaat heeft pleit het volgende. Bij bestuursdwang wordt (in de regel) de mogelijkheid geboden aan de overtreder om zelf een einde aan de overtreding te maken maar, aldus Van Buuren, Jurgens en Michiels: “het wezen van bestuursdwang is het door feitelijk optreden van overheidswege beëindigen van een illegale situatie of handeling. Van een last aan de overtreder of een andere belanghebbende is in feite geen sprake […]”.[13] Steun hiervoor kan gevonden worden in de wet en wetsgeschiedenis vóór de vierde tranche van de Awb, waarin slechts gesproken werd van ‘bestuursdwang’ en de term ‘last’ niet voorkwam. De term last is weliswaar bij de vierde tranche bewust geïntroduceerd, maar daarmee werd geen inhoudelijke wijziging beoogd aan het karakter van bestuursdwang (aldus de wetgever).[14] Bovendien kent de Awb de mogelijkheid om zonder voorafgaande last toch bestuursdwang toe te passen, maar niet de mogelijkheid om enkel een last op te leggen (zonder aanzegging van de bestuursdwang). Ten slotte zijn er gevallen waarin het mogelijk is dat tot bestuursdwang wordt besloten zonder dat er een overtreder bekend is, zoals bijvoorbeeld het verwijderen van foutgeparkeerde fietsen of het verwijderen van verkeerd aangeboden afval.

Voor de opvatting dat de lastgeving en de daarmee gemoeide doelstelling dat het hoofddoel is om de overtreder te bewegen tot het beëindigen van de overtreding het primaat heeft, pleit het volgende. De wetgever heeft door het gebruiken van de term ‘last’ tot uitdrukking gebracht dat het in beginsel de bedoeling is dat de overtreder zelf een einde maakt aan de overtreding.[15] In zoverre is er onder de vierde tranche een vorm van bestuursdwang ontstaan waar het accent is verschoven van een titel tot ingrijpen met een ‘kans’ voor de overtreder om dat ingrijpen te voorkomen, naar een drukmiddel met als doel de overtreder zelf te bewegen om de overtreding te beëindigen. Dat wordt ook tot uiting gebracht in de (bij de vierde tranche gewijzigde) definitie in artikel 5:21, onder a, Awb. Bovendien, als de overtreder voor de kosten moet opdraaien, is het dan niet redelijk dat hij vooraf op de hoogte wordt gesteld van dat feit, zodat hij nog kan ingrijpen en de kosten kan voorkomen? Daarbij is relevant dat, omdat de last onder bestuursdwang ook bekend wordt gemaakt aan andere rechthebbenden, het enkel ontvangen van de bestuursdwangbeschikking vaak onvoldoende is om in actie te komen. Immers, als een andere rechthebbende dan de overtreder de kosten maakt om de overtreding te beëindigen, kan hij die kosten niet zonder meer verhalen op de daadwerkelijke overtreder.[16] Ook daarom is het van belang om vooraf te weten of men overtreder is.

Gelet op het voorgaande meen ik dat de bedoeling van de wetgever onduidelijk is. Het is daarom niet eenduidig vast te stellen of het nu wel of niet mogelijk zou moeten zijn om het overtrederschap pas in het kader van het kostenverhaal te preciseren. Ik acht beide standpunten verdedigbaar.

2.2.3.4. Jurisprudentie

In de jurisprudentie zijn aanwijzingen voor beide opvattingen te vinden. Zo oordeelde de voorzitter van de Afdeling in de Edelchemie zaak dat hij er niet op voorhand van overtuigd was dat de kosten op een partij konden worden verhaald, onder meer omdat de desbetreffende partij in de bestuursdwangbeschikking niet expliciet als overtreder was aangemerkt.[17] In een ander geval oordeelde de Afdeling daarentegen dat indien er geen kostenverhaal plaats zal vinden of heeft gevonden, het overtrederschap in het geheel niet meer besproken hoeft te worden in het kader van de beoordeling van de bestuursdwangbeschikking.[18] Dit oordeel impliceert juist weer het tegenovergestelde: het overtrederschap is niet relevant in het kader van de bestuursdwangbeschikking, alleen voor de kostenverhaalsbeschikking (en hoeft dus pas in dat kader aan de orde te komen). Ook is de Afdeling eerder van oordeel geweest dat in een geval waarbij geen enkele overtreder met naam werd genoemd in de bestuursdwangbeschikking, maar waarin de beschikking zo was geschreven dat deze zich tot de lezer richtte als overtreder (en elke brief aan een bepaalde rechtspersoon was gericht), kostenverhaal op alle aangeschrevenen mogelijk was.[19] Andere rechters lijken eveneens verdeeld te zijn over de vraag of het mogelijk is om pas later een overtreder aan te wijzen. Zo oordeelde de rechtbank Oost-Brabant in een geval waarbij de eiser niet was genoemd in de bestuursdwangbeschikking als overtreder, dat hij niet later alsnog kon worden aangesproken in het kader van het kostenverhaal.[20] De Hoge Raad oordeelde daarentegen in een arrest van 19 januari 2001[21] – weliswaar onder het oude recht, maar mijns inziens even goed toepasbaar onder de vierde tranche – dat meerdere overtreders die niet met naam waren genoemd in de bestuursdwangbeschikking (maar aan wie die beschikking wel bekend was gemaakt) toch aansprakelijk waren in het kader van kostenverhaal. Kortom: de jurisprudentie bood geen eenduidig beeld. Voor beide standpunten was steun te vinden. In een uitspraak van 28 juni 2017 lijkt de Afdeling duidelijkheid te geven over in welke beschikking het overtrederschap naar haar oordeel aan de orde dient te komen:

“5.1. Voor beantwoording van de vraag of het college bevoegd was een last onder bestuursdwang op te leggen, is niet van belang of [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] overtreder zijn. In zoverre doet het er niet toe of [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] de recreatiewoning of delen daarvan hebben gebouwd of dat zij alleen vergunningsvrije werkzaamheden hebben verricht. Dit is slechts van belang voor de vraag of zij de kosten voor de uitvoering van de bestuursdwang moeten betalen, aangezien die kosten op grond van artikel 5:25, eerste lid, van de Awb slechts op de overtreder kunnen worden verhaald.”[22]

Hieruit lijkt te volgen dat de ABRvS het overtrederschap in beginsel enkel relevant acht in het kader van de kostenverhaalsbeschikking en niet in het kader van de bestuursdwangbeschikking. Tegelijkertijd volgt uit de MSZ uitspraak dat, als het bestuursorgaan ervoor kiest om specifieke overtreders aan te schrijven en kostenverhaal aan te zeggen, hij niet later andere partijen kan aanschrijven:

“2.3. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, kunnen de kosten van de toepassing van bestuursdwang niet op [appellant sub 1] en anderen worden verhaald. In de besluiten van 16 maart 2015 en 23 maart 2015 heeft het college uitdrukkelijk alleen MSZ als overtreder aangemerkt en is opgenomen dat de kosten op de overtreder zullen worden verhaald. […] Gelet hierop staat het het college dan ook niet vrij om de kosten van het toepassen van bestuursdwang ook ten laste van [appellant sub 1] en anderen te brengen.”[23]

Mij is geen rechtspraak van het CBb bekend op dit punt.

2.2.3.5. Tussenconclusie overtrederschap

De wet, wetsgeschiedenis en de bedoeling van de wetgever bieden geen eenduidig beeld. Ik acht zowel het standpunt dat het mogelijk zou moeten zijn om andere overtreders aan te wijzen dan in de bestuursdwangbeschikking zijn genoemd, als het tegenovergestelde standpunt, goed verdedigbaar. Naar mijn mening verdient de opvatting dat pas in het kader van kostenverhaal aan de orde hoeft te komen wie overtreder is de voorkeur. Daarbij acht ik van doorslaggevend belang dat het overtrederschap alleen in het kader van kostenverhaal relevant is. Als het niet relevant is voor de bestuursdwangbeschikking, waarom is het dan nodig om reeds in de bestuursdwangbeschikking te bepalen wie overtreder is? Deze gedachte ligt volgens mij ook ten grondslag aan de toelichting van de wetgever dat het niet nodig is om te specificeren wie overtreder is in de bestuursdwangbeschikking, in welke overweging ik steun zie voor de opvatting dat het overtrederschap pas in het kostenverhaal aan de orde hoeft te komen. Bijkomend argument voor mij is dat uit de evaluatie van de geldschuldenregeling blijkt dat belanghebbenden vaak pas ageren tegen de betalingsbeschikking. Het is mijns inziens niet redelijk dat een belanghebbende niet meer het overtrederschap aan de orde kan stellen in het kader van het kostenverhaal als de kosten op hem worden verhaald. Het overtrederschap is immers cruciaal voor de vraag óf de kosten kunnen worden verhaald. Ten slotte meen ik dat gelet op de aard van kostenverhaal (het ‘doorsturen van de rekening’) het niet redelijk is dat het bestuursorgaan wordt beperkt in zijn verhaalsmogelijkheden door vooraf te moeten benoemen wie allemaal overtreder is. Het belang van de gemeenschap om niet de rekening te hoeven dragen voor het opruimen van andermans overtreding weegt daarbij zwaar. Ik sluit mij dan ook aan bij de opvatting van Van Buuren, Jurgens en Michiels dat het voor kostenverhaal “voldoende is dat de last onder bestuursdwang waarin het kostenverhaal wordt aangezegd, (mede) aan de als vermoedelijke overtreder te kwalificeren persoon wordt gezonden”.[24] Het bezwaar dat als het overtrederschap pas aan de orde komt in het kader van het kostenverhaal, de overtreder niet vooraf bekend is met zijn overtrederschap en dat dit onredelijk is, vind ik niet overtuigend omdat de overtreder in ieder geval een kopie van de bestuursdwangbeschikking zal hebben moeten ontvangen om kostenverhaal mogelijk te maken. Het zal de overtreder dus niet rauw op zijn dak vallen dat hij wordt aangeschreven in het kader van het kostenverhaal. Bovendien meen ik dat in het overgrote deel van de gevallen de overtreder zonder meer op de hoogte zal zijn van het antwoord op de vraag of hij wel of niet overtreder is. Het belang van de overtreder verzet zich naar mijn mening dus niet tegen het pas benoemen van de precieze overtreder in de kostenverhaalsbeschikking.

De Afdeling lijkt te hebben geoordeeld dat het overtrederschap niet relevant is in het kader van de bestuursdwangbeschikking. Dat betekent dat een bestuursdwangbeschikking niet per definitie een overtreder hoeft te benoemen. Voor kostenverhaal is dan voldoende dat de bestuursdwangbeschikking aan de partij bekend is gemaakt. In het kader van het kostenverhaal kan dan vervolgens worden bepaald wie er precies overtreder is. Uit latere rechtspraak blijkt tegelijkertijd dat áls het bestuursorgaan er wel voor kiest om in de bestuursdwangbeschikking een overtreder aan te wijzen, hij dan niet achteraf ook andere partijen kan aanschrijven voor de gemaakte kosten.

Een praktisch punt voor bestuursorganen is nog dat het – voor zover mogelijk – uiteraard wel aanbeveling verdient om indien de overtreder bekend is, deze specifiek aan te schrijven en daarbij aan te wijzen als overtreder. Daarmee wordt de voorgaande discussie vermeden. In gevallen waarbij het echter niet zonder meer duidelijk is wie overtreder is, dan wel dat het niet uit te sluiten is dat er meerdere overtreders tussen de aangeschrevenen zouden kunnen zijn, verdient het naar mijn mening de voorkeur om iedereen aan te schrijven als overtreder en achteraf te bezien op wie de kosten daadwerkelijk zullen worden verhaald.

2.2.4. Niet noodzakelijk dat de overtreder het in zijn macht heeft om de overtreding te beëindigen

Een belangrijk verschil tussen de last onder dwangsom en de last onder bestuursdwang is dat het bij bestuursdwang niet relevant is of de overtreder iets aan de overtreding kan doen. Hij hoeft het niet in zijn macht te hebben om de overtreding te beëindigen. In zoverre heeft bestuursdwang iets weg van een risicoaansprakelijkheid. Zo overweegt de Afdeling:

Dat [appellant] het niet in zijn macht had in te grijpen, is voor het opleggen van een last onder bestuursdwang niet relevant.”[25]

Het feit dat de overtreder de overtreding niet kan opheffen, maakt verder niet dat hij geen overtreder is:

[d]at [appellante] het niet in haar macht heeft om de overtreding te beëindigen, zoals zij stelt, is niet van belang om haar als overtreder aan te merken.”[26]

De onmogelijkheid van de overtreder om aan de last te voldoen, kan echter wel relevant zijn voor de begunstigingstermijn en de mogelijkheid van kostenverhaal.

2.2.5. Last bij incidentele overtredingen alleen bij gevaar voor herhaling

Een last onder bestuursdwang strekkende tot voorkoming van herhaling van een overtreding mag alleen worden opgelegd als er een gevaar voor herhaling is, aldus zowel het CBb[27] als de Afdeling.[28] De rechtspraak voor wat betreft de last onder dwangsom en last onder bestuursdwang is op dit punt gelijk. Ik verwijs daarom kortheidshalve naar mijn opmerkingen met betrekking tot de last onder dwangsom (onderdeel 8.6). Die opmerkingen zijn ook van toepassing op de last onder bestuursdwang.

2.2.6. Last en herstelmaatregelen

In artikel 5:24, lid 1, Awb is opgenomen dat een last onder bestuursdwang de te nemen herstelmaatregelen moet noemen. De rechtspraak voor wat betreft de last onder dwangsom en last onder bestuursdwang is op dit punt gelijk. Ik verwijs daarom kortheidshalve naar mijn opmerkingen met betrekking tot de last onder dwangsom (onderdeel 8.6). Die opmerkingen zijn ook van toepassing op de last onder bestuursdwang.

In aanvulling daarop valt op te merken dat er bij bestuursdwang vaak ‘semi-spoed’ situaties kunnen voordoen. Dat zijn situaties waarin er wel voortvarend moet worden gehandeld, maar waarin niet aan de drempel voor de toepassing van (zeer) spoedeisende bestuursdwang wordt voldaan. Dat vergt extra aandacht, omdat de begunstigingstermijn en de wijze waarop deze wordt gegeven, nauw luisteren.

3 Jurisprudentie

ABRvS 10 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1113.

ABRvS 3 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1051.

ABRvS 4 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2196.

ABRvS 16 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:907.

ABRvS 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1719, AB 2018/88 m.nt. T.N. Sanders.

ABRvS 7 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2394.

ABRvS 23 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2978, JG 2016/21 m.nt. M. Vols en J.P. Hof.

ABRvS 23 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2986.

Vzr. ABRvS 9 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1915.

ABRvS 11 januari 2012, AB 2012/86, m.nt. F.R. Vermeer.

CBb 27 december 2017, ECLI:NL:CBB:2017:491.

CBb 30 september 2015, ECLI:NL:CBB:2015:354, AB 2015/446 m.nt. C.M.M. van Mil.

HR 19 januari 2011, AB 2002/382, m.nt. P.J.J. van Buuren.

Vzr. Rb. Zeeland-West-Brabant 21 december 2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:8122.

Rb. Oost-Brabant 10 juli 2015, ECLI:NL:RBOBR:2015:3913.


[1] Kamerstukken II 2005/06, 29 702, nr. 7, p. 43.

[2] Kamerstukken II 1993/94, 23 700, nr. 3, p. 150.

[3] Kamerstukken II 1993/94, 23 700, nr. 3, p. 149.

[4] ABRvS 3 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1051.

[5] P.J.J. van Buuren, G.T.J.M. Jurgens en F.C.M.A. Michiels, Bestuursdwang en dwangsom, (Deventer, 2014), p.13.

[6] Zie bijvoorbeeld: ABRvS 7 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2394.

[7] Vzr. Rb. Zeeland-West-Brabant 21 december 2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:8122.

[8] P.J.J. van Buuren, G.T.J.M. Jurgens en F.C.M.A. Michiels, Bestuursdwang en dwangsom, (Deventer, 2014), p.60.

[9] P.J.J. van Buuren, G.T.J.M. Jurgens en F.C.M.A. Michiels, Bestuursdwang en dwangsom, (Deventer, 2014), p.9.

[10] Kamerstukken II, 1994-95, 23700, nr. 4, p. 33.

[11] Kamerstukken II, 1994-95, 23700, nr. 5, p. 100.

[12] Zij verwijzen naar: ‘Kamerstukken II 1995/96, 23 700, nr. 5, p.77’, maar deze verwijzing komt mij onjuist voor nu het betreffende stuk een kamerstuk uit 1994/95 is en op pagina 77 slechts het toezichthoudersbegrip wordt verduidelijkt. Ik ga er vanuit dat is bedoeld te verwijzen naar Kamerstukken II 1994/95, 23 700, nr. 5, p.100.

[13] P.J.J. van Buuren, G.T.J.M. Jurgens en F.C.M.A. Michiels, Bestuursdwang en dwangsom, (Deventer, 2014), p.9.

[14] Kamerstukken II 2003/04, 29 702, nr. 3, p.100-101.

[15] Kamerstukken II 2003/04, 29 702, nr. 3, p.100-101.

[16] C.N.J. Kortmann en F. Onrust, ‘Verhaal van kosten van bestuursdwang bij (chemische) branden – deel II’, JM 2012/906.

[17] Vzr. ABRvS 9 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1915.

[18] ABRvS 23 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2986.

[19] ABRvS 11 januari 2012, AB 2012/86, m.nt. F.R. Vermeer.

[20] Rb. Oost-Brabant 10 juli 2015, ECLI:NL:RBOBR:2015:3913.

[21] HR 19 januari 2011, AB 2002/382, m.nt. P.J.J. van Buuren.

[22] ABRvS 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1719, AB 2018/88 m.nt. T.N. Sanders.

[23] ABRvS 16 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:907.

[24] P.J.J. van Buuren, G.T.J.M. Jurgens en F.C.M.A. Michiels, Bestuursdwang en dwangsom, (Deventer, 2014), p.204.

[25] ABRvS 23 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2978, JG 2016/21 m.nt. M. Vols en J.P. Hof.

[26] ABRvS 4 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2196.

[27] Zie onder meer: CBb 27 december 2017, ECLI:NL:CBB:2017:491. CBb 30 september 2015, ECLI:NL:CBB:2015:354, AB 2015/446 m.nt. C.M.M. van Mil.

[28] ABRvS 10 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1113.

Print deze pagina

Leave a Reply

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *