CBb 14 juni 2022, ECLI:NL:CBB:2022:301 – weigering om terug te komen van onaantastbare boete (€ 234.237,90) evident onredelijk vanwege draagkracht overtreder. Boete wordt alsnog gematigd tot het bedrag dat reeds is betaald.

Print deze pagina

5.4
De vraag die vervolgens voorligt is of appellante aannemelijk heeft gemaakt dat de weigering van de minister om terug te komen van de besluiten van 21 september 2017 evident onredelijk is. Het College overweegt dat appellante bijzondere feiten of omstandigheden moet stellen die zouden kunnen leiden tot het oordeel dat de minister in haar geval minder belang had moeten toekennen aan de rechtszekerheid dan aan het (financiële) belang van appellante bij heroverweging van de boetebesluiten (zie ook de uitspraak van het College van 15 januari 2019, ECLI:NL:CBB:2019:19, onder 5.7).

5.5
Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting acht het College voldoende aannemelijk dat de bij de besluiten van 21 september 2017 opgelegde boetes de financiële draagkracht van appellante ver te boven gaan. Hierbij wordt mede in aanmerking genomen de tussen appellante en de minister getroffen betalingsregeling, waaruit volgt dat – zoals de minister niet heeft bestreden – (af)betaling van het totale boetebedrag, bij een onveranderde financiële draagkracht en betalingsregeling, een termijn van ongeveer 78 jaar in beslag zal nemen. Het College ziet geen aanknopingspunten om aan te nemen dat de financiële draagkracht van appellante sinds het opleggen van de boetes (beduidend) is toegenomen, dan wel binnen een afzienbare termijn na heden (beduidend) zal toenemen. Gelet op de financiële gegevens die aan de getroffen betalingsregeling ten grondslag liggen, is handhaving van de boetes bovendien een bedreiging voor het voortbestaan van het bedrijf van appellante. Uit de hier genoemde individuele, bijzondere omstandigheden volgt naar het oordeel van het College dat de afwijzing van het verzoek van appellante om terug te komen van de boetebesluiten van 21 september 2017 evident onredelijk is. Dit betekent dat het hoger beroep slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Hetgeen appellante overigens heeft aangevoerd in het licht van haar stelling dat de weigering van de minister om terug te komen van de besluiten van 21 september 2017 evident onredelijk is, behoeft, gelet op wat hiervoor is overwogen, geen bespreking meer.

5.6
Het College zal vervolgens in het kader van finale geschilbeslechting beoordelen of het zelf in de zaak kan voorzien. Daartoe wordt het volgende overwogen.

https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:CBB:2022:301

Print deze pagina

Leave a Reply

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *