CBb 14 maart 2023, ECLI:NL:CBB:2023:132 – overtreder meldt zelf overtreding, krijgt toch aanwijzing van DNB (herstelsanctie) en daarmee toezichtsantecendent. Is dat evenredig? (CBb: ja, want overtreding was voldoende ernstig en kon niet op korte termijn worden opgeheven).

Print deze pagina

5.1

[naam 1] heeft de (nog resterende) overtredingen niet betwist. [naam 1] beroept zich vooral op het evenredigheidsbeginsel. Bij de toets aan het evenredigheidsbeginsel staat op grond van artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de vraag centraal of de nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. Daarbij is van belang of het besluit geschikt en noodzakelijk is om het daarmee nagestreefde doel te bereiken en of de op zichzelf geschikte en noodzakelijke besluiten in de gegeven omstandigheden evenwichtig zijn.

5.2

De aanwijzing strekt ertoe dat [naam 1] de overtredingen van de Wft, de Wwft en de Sw beëindigt en zich houdt aan de hierin opgenomen verplichtingen. Het College is van oordeel dat een aanwijzing daarvoor een geschikt middel is.

5.3.1

Ten aanzien van de noodzakelijkheid van de aanwijzing is het College met de rechtbank van oordeel dat DNB de overtredingen terecht als ernstig heeft aangemerkt. Het gaat hier om overtredingen van kernbepalingen van de wet- en regelgeving op het gebied van beheerste en integere bedrijfsvoering die bedoeld is ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme. Gelet daarop, en op de grote rol die [naam 1] speelt in het betalingsverkeer, heeft DNB afdoende de ernst van de overtredingen gemotiveerd. Het betoog van [naam 1] dat de ernst van de overtredingen beoordeeld moet worden in het licht dat klanten al bij voorbaat door een bank gescreend zijn en ook bij beëindiging opnieuw door een bank gescreend zullen worden volgt het College niet. [naam 1] heeft als betaalinstelling een eigen verplichting en verantwoordelijkheid voor de naleving van de Wft, de Wwft en de Sw.

5.3.2

Niet in geschil is dat [naam 1] zelf aan DNB melding heeft gemaakt van de overtredingen. Verder onderkent DNB dat [naam 1] inspanningen heeft verricht om de overtredingen te beëindigen, waaronder het opstellen van een plan van aanpak en een verbeterplan. DNB stelt echter terecht dat daarmee de overtredingen niet zijn weggenomen en dat ook niet duidelijk was wanneer de overtredingen beëindigd zouden worden. Daar komt bij dat, zoals DNB ook heeft uiteengezet, [naam 1] reeds vanaf het auditrapport van [naam 10] van 31 oktober 2017 op de hoogte was van de tekortkomingen en dus ruimschoots de gelegenheid heeft gehad om de overtredingen ongedaan te maken. Verder is gebleken dat [naam 1] geruime tijd na het auditrapport van [naam 10] nog altijd onvoldoende zicht had op het aantal dossiers dat opnieuw beoordeeld moest worden. In eerste instantie ging het om ongeveer 51.000 dossiers, vervolgens werd er gesproken 30.000 en uiteindelijk zijn er ongeveer 45.000 dossiers opnieuw beoordeeld. Hieruit komt een beeld naar voren dat [naam 1] onvoldoende zicht had op de omvang van de tekortkomingen en de voor het herstel noodzakelijke werkzaamheden. Dit heeft, zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, DNB reden voor twijfel mogen geven aan de effectiviteit en de voortvarendheid van de door [naam 1] gevolgde aanpak. De door [naam 1] geschetste omstandigheden, dat DNB ook niet in staat was om een realistisch tijdspad te schetsen en dat zij bovendien afhankelijk was van medewerking van haar cliënten doen hier niet aan af. [naam 1] heeft immers als betaalinstelling en professionele marktpartij een eigen verplichting en verantwoordelijkheid om zich te houden aan de Wft, de Wwft en de Sw. Voor DNB bestond destijds daarom geen aanleiding om aan te nemen dat [naam 1] de overtredingen op korte termijn zou beëindigen dan wel dat kon worden volstaan met een normoverdragend gesprek of een waarschuwingsbrief.

5.4

Wat betreft de evenwichtigheid van het besluit stelt het College voorop dat een aanwijzing een relatief licht handhavingsmiddel is. Bovendien onderkent DNB de negatieve gevolgen van het geven van een aanwijzing aan [naam 1] , die met name eruit bestaan dat de beleidsbepalers een toezichtantecedent oplopen en de aanwijzing in beginsel zal worden gepubliceerd. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat het geven van de aanwijzing in de gegeven omstandigheden toch onredelijk bezwarend is voor [naam 1] , is niet gebleken.

5.5

Gelet op het voorgaande ziet het College in hetgeen is aangevoerd geen grond voor het oordeel dat DNB ten tijde van de aanwijzing of de bestreden besluiten geen gebruik mocht maken van de bevoegdheid om een aanwijzing te geven. Van strijd met het in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb neergelegde evenredigheidsbeginsel is geen sprake.

https://uitspraken.rechtspraak.nl/#!/details?id=ECLI:NL:CBB:2023:132
Print deze pagina

Leave a Reply

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *