CBb 18 april 2023 ECLI:NL:CBB:2023:195 – hoe deskundig moet je zijn om kippen te tellen? Dat minister matigingsbeleid heeft bij meststoffenwet boetes voor termijnoverschrijding 5:51 Awb maakt niet dat de minister dat beleid ook breder moet toepassen.

Print deze pagina

Deskundigheid toezichthouders

10. Het College acht de toezichthouders voldoende geoefend en deskundig om bij een hoge bandsnelheid accuraat gedurende twee maal twee minuten donkerrode tot paarse bloedingen met een lengte van minimaal 3 cm te tellen. Namens de minister is op de zitting toegelicht dat de werkinstructie beproefd is door de WUR en dat toezichthouders periodiek worden getraind op het uitvoeren van tellingen overeenkomstig deze werkinstructie. Deze trainingen worden ook vastgelegd. Bovendien telt periodiek en onaangekondigd een senior toezichthouder mee. Daaruit blijkt dat de tellingen nagenoeg niet uiteenlopen. Dat wat het pluimveebedrijf aanvoert over de deskundigheid en vaardigheden van de toezichthouders zaait daarom geen twijfel over hun bevindingen. De omstandigheid dat in de rapporten van bevindingen geen personalia van de toezichthouders zijn opgenomen vormt geen aanleiding om niet van de juistheid van het rapport of de bevoegdheid van de toezichthouders uit te gaan.

[…]

Is er reden voor matiging van de boetes?

12. Het pluimveebedrijf is van mening dat het feit dat het zich serieus inspant voor het dierenwelzijn – wat blijkt uit haar keuze voor een patiostal – aanleiding is om de boetes te matigen. De aan het pluimveebedrijf opgelegde bestuurlijke boetes zijn aan te merken als een punitieve sanctie. Artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) brengt mee dat de rechter dient te toetsen of de hoogte van de opgelegde boete in redelijke verhouding staat tot de ernst en de verwijtbaarheid van de overtreding. Zoals het College eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 19 juni 2018, ECLI:NL:CBB:2018:290), vormt voor bij wettelijk voorschrift vastgestelde boetebedragen de bepaling van artikel 5:46, derde lid, van de Awb het kader waarin de op artikel 6 EVRM gestoelde evenredigheidstoets wordt voltrokken. Binnen dat kader kan en behoort te worden beoordeeld of de voorgeschreven boete in het concrete geval evenredig is aan met name de aard en ernst van de geconstateerde overtreding, de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten en, zo nodig, de omstandigheden waaronder de overtreding is begaan. Het College stelt vast dat op grond van de Transportverordening aan geen enkel kuiken door het vangen letsel mag worden toegebracht (zie de uitspraak van 6 juli 2021, ECLI:NL:CBB:2021:706, onder 18). Dat het pluimveebedrijf zich inspant om zijn kuikens op een andere, diervriendelijkere manier te laden maakt de constatering van de overtredingen niet minder ernstig. Gelet op de aard en ernst van de overtredingen, is het College met de rechtbank van oordeel dat de door de minister opgelegde boetes van € 4.500,- passend en geboden zijn. Daarbij heeft het College betrokken dat aan het pluimveebedrijf al twee keer eerder een boete is opgelegd en dat dan ook sprake is van herhaling van de overtreding.

13. Het College ziet in de overschrijding van de termijn die gesteld wordt in artikel 5:51, eerste lid, van de Awb ook geen aanleiding om de boetes te matigen. De in deze bepaling genoemde termijn van dertien weken na dagtekening van een rapport van bevindingen, waarbinnen een bestuursorgaan moet beslissen of een boete wordt opgelegd, is een termijn van orde. Dat betekent dat het enkele feit dat deze termijn wordt overschreden geen gevolgen heeft voor de bevoegdheid van de minister om een boete op te leggen. Dat de minister bij handhaving van de Meststoffenwet het beleid voert dat de boete wordt gematigd, als deze termijn wordt overschreden, betekent niet dat de minister gehouden is dat hier ook te doen. De minister voert bij boetes in vangletselzaken (op grond van de Wet Dieren) een dergelijk beleid niet en mag zich voor een dergelijk beleid ook beperken tot boetes opgelegd op grond van de Meststoffenwet. Het College verwijst hiervoor naar zijn uitspraak van 27 juli 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:794). Het pluimveebedrijf heeft bovendien geen redenen genoemd waarom overschrijding van de termijn genoemd in artikel 5:51, eerste lid, van de Awb in dit geval zou moeten leiden tot matiging.

https://uitspraken.rechtspraak.nl/#!/details?id=ECLI:NL:CBB:2023:195

Print deze pagina

Leave a Reply

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *