CBb 20 december 2022, ECLI:NL:CBB:2022:816 – afwezigheid en onbereikbaarheid eigenaar honden voldoende reden voor toepassen spoedeisende bestuursdwang gelet op slechte huisvesting.

Print deze pagina

Spoedbestuursdwang

3.4

Op grond van artikel 5:31, eerste lid, van de Awb kan een bestuursorgaan dat bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen, in spoedeisende gevallen besluiten dat bestuursdwang zal worden toegepast zonder voorafgaande last. Op grond van het tweede lid kan, indien de situatie zo spoedeisend is, dat een besluit niet kan worden afgewacht, terstond bestuursdwang worden toegepast, maar wordt zo spoedig mogelijk nadien alsnog een besluit als bedoeld in het eerste lid bekendgemaakt. Het College is van oordeel dat verweerder terecht spoedbestuursdwang heeft toegepast door de 38 honden mee te voeren en op te slaan. In dit verband is van belang dat veel hokken en rennen ernstig vervuild waren en de vele honden in deze huisvesting ergens anders gehuisvest dienden te worden, terwijl niet gebleken is dat op het bedrijf van appellant geschikte andere huisvesting voor die honden beschikbaar was. Daarbij komt dat het ging om een groot aantal (zeer) jonge en daarmee kwetsbare honden. Dat niet ten aanzien van alle 38 honden overtredingen zijn vastgesteld, neemt niet weg dat al die honden in dezelfde slechte leefomstandigheden verkeerden en snel ingrijpen noodzakelijk was. Daarbij komt dat het, zoals hiervoor al opgemerkt, ging om een groot aantal (zeer) jonge en daarmee kwetsbare honden die niet van hun moeder konden worden gescheiden, terwijl veelal nog niet duidelijk was welke hond de moeder was. Verder acht het College van belang dat appellant gedurende de gehele controle, die op 26 september 2019 begon om 13:05 uur en eindigde om 21:30 uur, niet aanwezig of bereikbaar was. Ook was er niemand anders aanwezig die in staat was de huisvestingsproblemen van de honden op korte termijn op te lossen. De toezichthouders hebben wel geprobeerd appellant te bellen maar hij heeft niet op deze oproepen gereageerd. Verder heeft appellant ter zitting verklaard dat hij die dag rond 17:30 uur telefonisch door zijn zoon op de hoogte werd gesteld van de situatie op zijn bedrijf, maar dat dit voor hem geen aanleiding vormde om contact op te nemen met verweerder of de politie. Toen appellant tegen 22:00 uur thuis kwam omdat hij eerst nog in [plaats 2] een vergadering wilde bijwonen en zijn vader wilde bezoeken, had verweerder de honden al meegevoerd en opgeslagen. Anders dan appellant aanvoert bestaat dus geen grond voor de conclusie dat de overtredingen makkelijk ter plekke ongedaan konden worden gemaakt dan wel dat zonder meer tot spoedbestuursdwang is overgegaan. De zaak die heeft geleid tot de door appellant aangehaalde uitspraak van het College kan dan ook niet op één lijn worden gesteld met de zaak van appellant. Het College acht de spoedbestuursdwang in de gegeven omstandigheden niet disproportioneel.

3.5

Ingevolge artikel 5:31c, eerste lid, van de Awb is het beroep tegen het bestreden besluit van rechtswege mede gericht tegen het kostenbesluit, nu appellant dit besluit betwist. Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Awb geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.

3.6

Nu verweerder terecht (spoed)bestuursdwang heeft toegepast, kunnen de kosten die daarmee gemoeid zijn in beginsel op de overtreder – appellant – worden verhaald. Verweerder heeft met facturen inzichtelijk gemaakt welke kosten hij in verband met de bestuursdwang heeft gemaakt en wat daarvan redelijkerwijs bij appellant in rekening kan worden gebracht. Hij heeft toegelicht dat hij de kosten, die na 21 november 2019 zijn gemaakt, niet op appellant heeft verhaald, omdat als uitgangspunt geldt dat maximaal acht weken opvang in rekening worden gebracht. Appellant heeft ter zitting verklaard dat het beroep zich richt tegen de kosten die zijn gemaakt later dan twee weken na de vrijgave van de honden op
10 oktober 2019; dus de kosten na 24 oktober 2019. Zoals het College eerder heeft overwogen vergt een zorgvuldige omgang met levende dieren dat soms enige tijd moet worden genomen om over de verdere afwikkeling te beslissen en daarvoor voorzieningen te treffen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 september 2012, ECLI:NL:CBB:2012:BY1681). Verweerder heeft toegelicht dat hij op 21 oktober 2019, twee weken nadat gebleken is dat appellant niet aan de voorwaarde tot betaling van de geschatte kosten kon voldoen, de procedure voor het vinden van een nieuwe eigenaar of houder is opgestart. De honden zijn op 23 oktober 2019 overgebracht naar het asiel en op 8 november 2019 is de bemiddeling van de dierenbescherming ingeschakeld. Verder heeft verweerder toegelicht dat in de eerste drie maanden nog jongen zijn geboren in de opvang en dat het uiteindelijk ging om 46 honden. In de eerste drie maanden zijn er 36 honden elders geplaatst, terwijl er tien honden waren die medische of socialisatie problemen hadden waardoor het langer duurde voordat die honden ergens konden worden geplaatst. Bij die stand van zaken acht het College het niet onredelijk om de kosten tot 21 november 2019 bij appellant in rekening te brengen.

https://uitspraken.rechtspraak.nl/#!/details?id=ECLI:NL:CBB:2022:816

Print deze pagina

Leave a Reply

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *