CBb 26 september 2023, ECLI:NL:CBB:2023:536 – kostenverhaal gaat onderuit omdat dieren te lang zijn bewaard. Ze hadden eerder geeuthanaseerd moeten worden.

Print deze pagina

Beperking van de kosten

6.1

[naam 1] voert tot slot aan dat de dieren veel langer dan nodig was zijn ondergebracht bij een opslaghouder. Hierdoor zijn onnodige kosten gemaakt. Zij betoogt dat de minister verplicht was om de dieren te euthanaseren toen bleek dat de zending niet terug kon naar [land] en ook niet kon worden doorgezonden naar een derde land. [naam 1] wijst hierbij op artikel 2.42, tweede lid, van de Regeling waarin het doden van de dieren ook genoemd is als mogelijke maatregel. Dit volgt volgens [naam 1] ook uit de onderliggende Europeesrechtelijke bepalingen. Door de dieren niet te euthanaseren heeft de minister gehandeld in strijd met Europese regelgeving. Bovendien volgt volgens [naam 1] uit de algemene beginselen van behoorlijk bestuur dat op de minister de plicht rust de kosten van de maatregel te beperken en deze toe te passen op de minst ingrijpende wijze. Als de minister de zending had vernietigd kort nadat deze in bewaring was genomen, op het moment dat duidelijk was dat doorzending niet mogelijk was, had de minister de kosten aanzienlijk kunnen beperken. Door de dieren lang in opvang te houden én [naam 1] op geen enkele wijze de mogelijkheid te bieden de kosten te beperken, heeft de minister gehandeld in strijd met de op hem rustende plicht de schade zoveel mogelijk te beperken.

6.2

Het College stelt vast dat de minister in het kostenbesluit kosten in rekening heeft gebracht voor het onderbrengen, voeren, drenken en verzorgen van de dieren gedurende in totaal zestien weken (112 dagen). Het betoog van [naam 1] dat de minister de dieren had moeten euthanaseren toen duidelijk was dat de dieren niet naar een derde land konden worden doorgezonden en dat de in rekening gebrachte kosten daarom onredelijk hoog zijn, slaagt voor zover de minister kosten in rekening heeft gebracht over meer dan zestig dagen, nu [naam 1] in het weigeringsbesluit zestig dagen na dagtekening de tijd kreeg om te bewerkstelligen dat de dieren zouden worden doorgezonden naar een derde land (vgl. artikel 69 van Verordening 2017/625). Daartoe zijn ook daadwerkelijk pogingen ondernomen. Pas na het verstrijken van deze termijn van zestig dagen kon de minister vaststellen dat doorzending naar een derde land niet mogelijk was. Dat dit voor de minister eerder duidelijk was, blijkt niet uit de stukken. Dit brengt met zich dat de minister gedurende deze zestig dagen niet gehouden was de dieren te euthanaseren, maar de maatregel mocht toepassen waarbij de dieren werden ondergebracht, gevoerd, gedrenkt en verzorgd en ook de daaruit voortvloeiende kosten met het kostenbesluit bij [naam 1] in rekening mocht brengen.

7 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het beroep voor zover gericht tegen het maatregelbesluit ongegrond en is het beroep voor zover gericht tegen het kostenbesluit gegrond. Het College zal het kostenbesluit vernietigen omdat de minister hierin kosten in rekening heeft gebracht over meer dan zestig dagen (namelijk 112 dagen). Het College ziet geen aanleiding om zelf te voorzien door de kosten vast te stellen voor het onderbrengen, voeren, drenken en verzorgen van de dieren voor een periode van zestig dagen. Het College heeft hiervoor onvoldoende informatie omdat de processtukken geen facturen of een specificatie van de kosten bevatten. De minister zal daarom een nieuw kostenbesluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Het College zal hiervoor een termijn stellen van zes weken na verzending van deze uitspraak.

https://uitspraken.rechtspraak.nl/#!/details?id=ECLI:NL:CBB:2023:536

Print deze pagina

Leave a Reply

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *