CRvB 10 januari 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:119 – is de aanmaning verzonden of niet?

Print deze pagina

4.1.

De Raad beoordeelt aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden, of de rechtbank terecht de bestreden besluiten 1 en 2 over de boeteoplegging in stand heeft gelaten. De Raad komt tot het oordeel dat de hoger beroepen van appellant niet slagen. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

4.2.

Met verwijzing naar de vaste rechtspraak van de Raad1, heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat het, nu uit de verzendadministratie van het CAK blijkt dat de aanmaningsbrief van 30 november 2018 naar het juiste adres is verzonden, op de weg van appellant ligt om het vermoeden van ontvangst daarvan te ontzenuwen. Daarvoor is voldoende dat op grond van wat appellant aanvoert, de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld. Dat in het geval van appellant sprake is van een tijdsverloop van drie maanden tussen het moment waarop de aanmaningsbrief is verstuurd en de verzending van het boetebesluit, betekent niet dat hierover anders moet worden geoordeeld. Appellant heeft geen redenen vermeld waarom de ontvangst zou moeten worden betwijfeld. De stelling dat hij geen verantwoordelijkheid kan nemen voor een met reguliere post verzonden stuk is daarvoor onvoldoende. Appellant wordt daarom niet gevolgd in zijn standpunt dat hem niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zorgverzekering heeft afgesloten en dat het CAK daarom geen boete had mogen opleggen op grond van artikel 5:41 van de Awb. Voor het verlagen van de boete wegens bijzondere omstandigheden bestond voor het CAK ook geen aanleiding.

4.3.

De Raad volgt appellant ook niet in zijn standpunt dat de tweede boete onterecht is. Tussen partijen is niet in geschil dat appellant op 3 juli 2020 geen zorgverzekering in de zin van de Zvw had en dat hij, nadat hij was aangemaand, niet binnen drie maanden een zorgverzekering heeft afgesloten. Appellant heeft geen steekhoudende redenen aangedragen waarom hij dat niet heeft gedaan. Wat appellant over de feitenvaststelling door de rechtbank over de inschrijving bij PNOzorg heeft aangevoerd, maakt dat niet anders. De doorlopende verzekering bij OOM Verzekeringen, de automatische gegevensverwerking door het CAK en de ongedaan gemaakte inschrijving bij PNOzorg zijn geen bijzondere omstandigheden die het CAK aanleiding hadden moeten geven een lagere boete op te leggen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het de verantwoordelijkheid van appellant blijft om tijdig een zorgverzekering in de zin van de Zvw af te sluiten.

https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:CRVB:2024:119

Print deze pagina

Leave a Reply

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *