CRvB 21 september 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2344 – artikel 5:13 Awb biedt geen voldoende wettelijke basis om gegevens ANPR systeem te vorderen.

Print deze pagina

ANPR-registraties 
4.4.1. Uit de gedingstukken en de toelichting ter zitting van de sociaal rechercheur blijkt het volgende. ANPR is een technisch systeem dat gebruik maakt van kenteken lezende camera’s. Van elk voertuig dat een camera passeert, wordt een foto gemaakt en worden de gegevens gescand en opgeslagen. Tot die gegevens behoren in ieder geval de locatie, datum, tijd en het kenteken. Vervolgens worden deze gegevens vergeleken met de gegevens die aanwezig zijn in zogenaamde vergelijkingsbestanden. In deze vergelijkingsbestanden zijn kentekens openomen. De landelijke politie gebruikt het ANPR-systeem als selectiemiddel om aan de hand van opgedane kennis en ervaring selecties uit te voeren van passerende voertuigen die voldoen aan bepaalde criteria. Belangrijke onderwerpen waarvoor dit middel wordt gebruikt, zijn bijvoorbeeld opsporing van handel in verdovende middelen en inbraakpreventie. Daarnaast kan het systeem reisbewegingen vastleggen van voertuigen, voor zover die de talloze registratiepunten passeren die geplaatst zijn over een groot aantal doorgaande wegen door Nederland. 

4.4.2. In dit geval heeft de sociale recherche de landelijke politie verzocht om het kenteken van de auto van betrokkene 1 in een zogenoemd vergelijkingsbestand van het ANPR-systeem op te nemen om de reisbewegingen van betrokkene 1 in kaart te brengen. Het ANPR-systeem vergelijkt de gegevens van de passerende auto’s met de in het vergelijkingsbestand opgenomen gegevens, waarna de kentekens uit het vergelijkingsbestand die de registratiepunten hebben gepasseerd worden geregistreerd (hits). Dit betekent dat elke keer dat betrokkene 1 in periode 1 en 2 met zijn auto een registratiepunt passeerde dit een hit opleverde. De hits van betrokkene 1 zijn in een Excel-bestand opgenomen, waarin is vermeld de datum, tijdstip, locatie, rijrichting, merk, type en kleur auto, naam, adres en geboortedatum. Dit Excel-bestand heeft de landelijke politie in de desbetreffende periodes periodiek aan de sociale recherche verstrekt.4.5.

Niet in geschil is dat met het verzoek van de sociaal rechercheur aan de landelijke politie om het kenteken van betrokkene 1 op te nemen in het vergelijkingsbestand van het ANPR-systeem en de bewegingen van de auto van betrokkene 1 aan de hand van ANPR gedurende twee keer een periode van 3 maanden in de vorm van het genoemde Excel-bestand te rapporteren en aan de sociale recherche te verstrekken, een inbreuk is gemaakt op het recht op respect voor het privéleven van betrokkene 1 als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van het EVRM. Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of deze inbreuk in overeenstemming is met het bepaalde in het tweede lid van artikel 8 van het EVRM.

4.6. De inbreuk die met de inzet van het ANPR-systeem op het recht op respect voor privéleven wordt gemaakt, is overeenkomstig deze bepaling alleen dan toegestaan indien deze berust op een voldoende duidelijke en voorzienbare wettelijke grondslag. Volgens vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) (2 september 2010, 35623/05, Uzun v. Germany en 2 oktober 2012, 22491/08, Sefilyan v. Armenia) dient in het kader van het heimelijk inzetten van opsporingsmethodes in de wettelijke regeling te worden opgenomen onder welke omstandigheden de autoriteiten bevoegd zijn om een dergelijk opsporingsmiddel in te zetten. Het risico van misbruik van bevoegdheden brengt met zich dat de wettelijke regeling voldoende adequate en effectieve waarborgen dient te bevatten ter bescherming tegen willekeurige inmenging in het privéleven. Het EVRM stelt aldus kwaliteitseisen aan het juridisch kader waarbinnen gelegitimeerd inbreuk kan worden gemaakt op het recht op privéleven van burgers als hier aan de orde.

Periode 1 
4.7.1. Vaststaat dat de inzet van het ANPR-systeem in periode 1 heeft plaatsgevonden in het kader van een bestuursrechtelijk onderzoek. De inbreuk kan volgens het college worden gebaseerd op artikel 53a, zesde lid, van de PW, dan wel op artikel 5:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). 

4.7.2. Artikel 53a, zesde lid, van de PW bepaalt:

Het college is bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft kan het college besluiten tot herziening of intrekking van de bijstand.

4.7.3. Artikel 5:13 van de Awb bepaalt:

Een toezichthouder maakt van zijn bevoegdheden slechts gebruik voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is.

4.7.4. Het verzoek om opname van de kentekengegevens in het ANPR-systeem en de verslaglegging en verstrekking van de door middel van ANPR verkregen reisbewegingen vindt in de algemeen geformuleerde bepaling van artikel 53a, zesde lid, van de PW noch in titel 5.2 van hoofdstuk 5 van de Awb een nauwkeurige wettelijke basis die voldoet aan de eisen die het EHRM daaraan stelt. Hiervoor is het volgende van betekenis. 

4.7.5. Het gaat hier om het systematisch verzamelen, vastleggen en bewerken van gegevens over bewegingen van voertuigen op diverse plaatsen in Nederland. De registratie in het ANPR-systeem is bij langdurig gebruik in beginsel geschikt om een groot deel van de reisbewegingen van een voertuig vast te leggen. Hierdoor kan een groot deel van bepaalde aspecten van het persoonlijk leven van de eigenaar van dit voertuig worden vastgelegd. In dit geval heeft de ANPR-registratie in periode 1 drie maanden geduurd en zijn de hits met onder meer plaats, rijrichting, datum en tijdstip van passeren in een Excel-bestand opgenomen. ANPR is hierdoor een ingrijpend opsporingsmiddel. Dat de ANPR-registratie geen volledig beeld geeft van de reisbewegingen, omdat niet van begin- tot eindpunt van de reisbeweging maar alleen op wegen waarop ANPR werkzaam is wordt geregistreerd, betekent – anders dan het college heeft aangevoerd – niet dat slechts beperkte reisbewegingen worden vastgelegd. Gelet op het grote aantal registratiepunten en de duur van de registratie, kan immers een groot deel van de reisbewegingen van een voertuig en daarmee (in beginsel) van een bepaalde persoon worden vastgelegd. Dit onderzoeksmiddel verlangt dan ook een meer concreet omschreven legitimatie voor deze inbreuk op het fundamentele recht op bescherming van privéleven. Vergelijk de arresten van de Hoge Raad van 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:286, 287 en 288 en de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2008.

4.7.6. In artikel 53a, zesde lid, van de PW is niet bepaald onder welke voorwaarden een technisch hulpmiddel mag worden ingezet dan wel welke gegevens die op verzoek van de sociale recherche door middel van een dergelijk technisch hulpmiddel worden verkregen, mogen worden gebruikt. Voorts is niet geregeld in welke gevallen en gedurende welke periode kentekengegevens in het ANPR-systeem mogen worden geregistreerd en gerapporteerd. De mogelijke inzet van dit middel is hierdoor voor een belanghebbende niet voorzienbaar. Een weggebruiker moet zich weliswaar over het algemeen bewust zijn van de omstandigheid dat hij door middel van camera’s op de snelweg wordt geregistreerd, maar niet voorzienbaar is dat een dergelijke intensieve registratie en rapportage gedurende drie maanden plaatsvindt ten behoeve van onderzoek naar zijn bijstand. Verder is van belang dat artikel 53a, zesde lid, van de PW noch de bepalingen in titel 5.2 van hoofdstuk 5 van de Awb adequate en effectieve waarborgen bevatten ter bescherming tegen willekeurige inmenging in het privéleven, aangezien niet is geregeld op welke wijze en door wie toestemming wordt verleend voor het inzetten van dit middel. Dat de sociale recherche in dit concrete geval voor periode 1 toestemming van de officier van justitie heeft gekregen, doet aan het ontbreken van een wettelijke bepaling die die toestemming regelt, niet af. Vergelijk de uitspraken van 15 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:947 (peilbaken) en 13 september 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3479 (camera).

4.7.7. Uit 4.7.6 volgt dat het beroep van het college op het arrest van de Hoge Raad van 11 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3142, reeds niet slaagt, omdat in die zaak sprake was van geheel andere feiten en omstandigheden. Die zaak betrof immers een onderzoek naar autodiefstallen waarbij in het kader van een project binnen een periode van zeven dagen kentekengegevens van twee voertuigen handmatig werden vergeleken met kentekens die door middel van ANPR waren verkregen.

 4.7.8. Uit het voorgaande volgt dat de inbreuk die met de inzet van het ANPR-systeem op het recht op respect voor privéleven in periode 1 wordt gemaakt, niet berust op een voldoende duidelijke en voorzienbare en met waarborgen omklede wettelijke grondslag. Om die reden is door het gebruik van die gegevens artikel 8 van het EVRM geschonden. De rechtbank heeft dan ook terecht geconcludeerd dat de gegevens die in periode 1 met behulp van het ANPR-systeem zijn verkregen als onrechtmatig verkregen bewijs moet worden aangemerkt.

 4.7.9. Gelet op 4.7.8 is voorts de conclusie gerechtvaardigd dat het college het door middel van het ANPR-systeem verkregen bewijs heeft verkregen op een wijze die zozeer indruist tegen wat van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht dat gebruik hiervan door het college ontoelaatbaar moet worden geacht. Dit betekent dat het college bestreden besluit 1 niet kon baseren op de verkregen gegevens uit het ANPR-systeem in periode 1. De beroepsgrond slaagt voor periode 1 daarom niet. 

4.7.10. Hieruit volgt dat de motivering van het bestreden besluit 1 voor zover dat steunt op ANPR-gegevens in periode 1, gebrekkig is. Dit geldt ook voor het bestreden besluit 2, dat geheel steunt op en verwijst naar het bestreden besluit 1.

Periode 2 
4.8.1. Anders dan in periode 1 heeft de inzet van het ANPR-systeem in periode 2 plaatsgevonden in het kader van een strafrechtelijk onderzoek. Betrokkene 1 is op 1 juli 2017, dus voorafgaand aan periode 2, door de officier van justitie als verdachte aangemerkt en de officier van justitie heeft toestemming gegeven voor de inzet van het ANPR-systeem. Uit eerdere rechtspraak (zie uitspraken van 1 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2913 en van 3 oktober 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3147) volgt dat zal moeten worden beoordeeld of de door het college van de landelijke politie ontvangen gegevens uit het ANPR-systeem zijn verkregen op een wijze die zozeer indruist tegen wat van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat dit gebruik onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht.

 4.8.2. Hiervan is geen sprake. De sociaal rechercheur heeft met toestemming van de officier van justitie aan de landelijke politie verzocht het kenteken van betrokkene 1 op te nemen in het vergelijkingsbestand van het ANPR-systeem. Er ligt geen rechterlijk oordeel dat de bevindingen van het strafrechtelijk onderzoek onrechtmatig zijn verkregen. Ook anderszins staat niet vast dat de landelijke politie het bewijs onrechtmatig heeft verkregen, bijvoorbeeld omdat het college of de landelijke politie dit erkend hebben.

 4.9. Uit 4.8.1 en 4.8.2 volgt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college bestreden besluit 1 niet kon baseren op de verkregen gegevens uit het ANPR-systeem in periode 2. Het hoger beroep slaagt dan ook in zoverre.

https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:CRVB:2021:2344

Print deze pagina

Leave a Reply

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *