Rb. Oost-Brabant 9 februari 2024, ECLI:NL:RBOBR:2024:428 – geen overtreding van de in het boetebesluit genoemde artikel. Ander artikel alsnog ten grondslag leggen in strijd met ne bis in idem.

Print deze pagina

De norm van artikel 7.4, derde lid, van het Arbobesluit

3.7.Op grond van artikel 7.4, derde lid, van het Arbobesluit is een arbeidsmiddel zodanig geplaatst, bevestigd of ingericht en wordt het zodanig gebruikt dat het gevaar dat zich een ongewilde gebeurtenis voordoet zoals verschuiven, omvallen, kantelen, getroffen worden door het arbeidsmiddel of onderdelen daarvan, oververhitting, brand, ontploffen, blikseminslag en directe of indirecte aanraking met elektriciteit zoveel mogelijk is voorkomen.

3.8.De rechtbank is van oordeel dat artikel 7.4, derde lid, van het Arbobesluit uitsluitend ziet op de nadelige gevolgen die ontstaan doordat het arbeidsmiddel zelf verschuift, omvalt etcetera en een slachtoffer kan raken. Artikel 7.4, derde lid ziet niet op de eventuele lading die het arbeidsmiddel draagt. In deze zaak is het slachtoffer niet geraakt door het arbeidsmiddel zelf, namelijk de mechanische pakketklem, maar is hij geraakt door de stalen platen die zijn losgeraakt uit de pakketklem. Daar ziet dit artikel niet op. De rechtbank zal dit hierna toelichten.

3.9.Hoofdstuk 7 van het Arbobesluit ziet op arbeidsmiddelen en specifieke werkzaamheden. Artikel 7.4 van het Arbobesluit ziet op de deugdelijkheid van arbeidsmiddelen en ongewilde gebeurtenissen. In de nota van toelichting bij artikel 7.4, derde en vierde lid, van het Arbobesluit staat dat arbeidsmiddelen beveiligd moeten zijn tegen verschuiven, omvallen of kantelen.3 Voor zover arbeidsmiddelen verplaatsbaar zijn, moeten er voorzieningen aanwezig zijn waarmee zij vastgezet kunnen worden of die anderszins de stabiliteit bevorderen. Ook uit de toelichting blijkt dus dat het verschuiven, omvallen of kantelen uitsluitend ziet op het arbeidsmiddel zelf en het arbeidsmiddel daartegen beveiligd moet zijn. De rechtbank volgt de minister daarom niet in diens standpunt ter zitting dat de ongewilde gebeurtenis zoals bedoeld in artikel 7.4, derde lid, van het Arbobesluit ook kan zien op het losraken van de stalen platen uit de pakketklem.

3.10.Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat de feiten zoals die hier aan de orde zijn, namelijk dat het slachtoffer is geraakt door stalen platen die los zijn geraakt vanuit de pakketklem die ze vasthield, niet kwalificeren als een overtreding van artikel 7.4., derde lid, van het Arbobesluit. Dit betekent dat de beroepsgrond dat de minister niet heeft bewezen dat zich een overtreding heeft voorgedaan, slaagt.

De norm van artikel 7.4, vierde lid, van het Arbobesluit

3.11.Ook de norm van artikel 7.4, vierde lid, van het Arbobesluit die de minister in samenhang met het derde lid aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd, kan de opgelegde boete naar het oordeel van de rechtbank overigens niet dragen. In artikel 7.4, vierde lid, van het Arbobesluit is bepaald dat artikel 3.17 van het Arbobesluit van overeenkomstige toepassing is. Artikel 3.17 staat in afdeling 1 van hoofdstuk 3 van het Arbobesluit. Dat hoofdstuk ziet op de algemene voorschriften voor de inrichting van arbeidsplaatsen. In artikel 3.17 staat dat het gevaar te worden getroffen of geraakt door voorwerpen, producten of onderdelen daarvan dan wel vloeistoffen of gassen, of het gevaar bekneld te raken tussen voorwerpen, producten of onderdelen daarvan, wordt voorkomen en indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk beperkt. Artikel 3.16, vijfde lid, laatste volzin, is van toepassing.

3.12Artikel 3.17 van het Arbobesluit ziet op een situatie als hier aan de orde, namelijk het gevaar dat iemand door een voorwerp op de arbeidsplaats wordt getroffen, zoals een losrakende stalen plaat. Echter, met de van overeenkomstige toepassing verklaring van dit artikel in artikel 7.4, vierde lid, van het Arbobesluit heeft de wetgever iets ánders bedoeld. Dit blijkt uit de nota van toelichting, maar volgt ook uit de systematiek van de wet.

3.13Uit de nota van toelichting blijkt dat de wetgever heeft bedoeld om met artikel 7.4, vierde lid, van het Arbobesluit een norm te stellen voor uit arbeidsmiddelen vrijkomende voorwerpen, producten, vloeistoffen en gassen, waaronder stoffen en stoom die uit arbeidsmiddelen kunnen wegschieten, wegkaatsen, wegspringen of weggeslingerd kunnen worden. Het gaat daarbij dus wederom om het arbeidsmiddel zelf, bijvoorbeeld een onderdeel dat van het arbeidsmiddel losraakt en een werknemer kan treffen. De rechtbank wijst ook op de nota van toelichting bij artikel 3.17 van het Arbobesluit waarin nadrukkelijk wordt vermeld dat dit artikel niet ziet op gevaren door de op de arbeidsplaats aanwezige arbeidsmiddelen want voor die gevaren gelden de voorschriften van hoofdstuk 7 van het Arbobesluit.4 Kortom, er is een onderscheid tussen de norm in artikel 3.17 van het Arbobesluit en de norm in artikel 7.4, vierde lid, van het Arbobesluit waarin artikel 3.17 van overeenkomstige toepassing is verklaard. Dat de norm in artikel 3.17 van het Arbobesluit, anders dan de norm in artikel 7.4, vierde lid, van het Arbobesluit, ziet op het gevaar dat zich in deze zaak heeft gemanifesteerd, blijkt ook uit de eerder aangehaalde nota van toelichting bij artikel 3.17 van het Arbobesluit waar staat dat met dit artikel een groot aantal situaties wordt ondervangen voor zover dat geen arbeidsmiddelen zijn, expliciet wordt vermeld dat aan ongewild in beweging komen een zeer brede betekenis wordt toegekend, zoals wegschuiven, wegspuiten, vallen, wegvliegen, wegkaatsen, omvallen, wegrollen, wegspringen en wegslingeren. Daarbij wordt ook het voorbeeld genoemd dat dergelijke gevaren soms op eenvoudige wijze kunnen worden voorkomen door bijvoorbeeld bij werkzaamheden met hijskranen geen lasten boven personen te laten hangen of over hen te draaien. De rechtbank ziet ook in de systematiek van het Arbobesluit bevestiging van haar oordeel. Het zou namelijk al niet nodig zijn geweest om artikel 3.17 van het Arbobesluit van overeenkomstige toepassing te verklaren als daarmee het gevaar dat zich in deze zaak heeft gemanifesteerd bedoeld zou zijn. Artikel 3.17 van het Arbobesluit geldt immers per definitie voor arbeidsplaatsen zoals hier aan de orde.

3.14.Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat de feiten zoals die hier aan de orde zijn, namelijk het slachtoffer is geraakt door stalen platen die los zijn geraakt vanuit de pakketklem die ze vasthield, niet kwalificeren als overtreding van artikel 7.4, derde lid, van het Arbobesluit, maar ook niet van artikel 7.4, vierde lid, van het Arbobesluit. De minister was dus niet bevoegd om aan eiseres een boete op te leggen. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit komt wegens strijd met artikel 7.4, derde en vierde lid, van het Arbobesluit, voor vernietiging in aanmerking.

3.15.De rechtbank is van oordeel dat artikel 5:43 van de Algemene wet bestuursrecht zich er in dit geval tegen verzet dat de minister alsnog overtreding van artikel 3.17 van het Arbobesluit aan de boete ten grondslag kan leggen. Het ne bis in idem-beginsel dat dit artikel codificeert, betekent dat niemand twee keer kan worden vervolgd voor hetzelfde feit. Hoewel in dit geval zou kunnen worden betoogd dat sprake is van een andere norm (delictsomschrijving), is dit niet doorslaggevend. Gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad over de toetsingsmaatstaf van artikel 68 van het wetboek van Strafrecht,5 is ook de mate van verschil tussen beide strafbare feiten van belang. Zowel de norm van artikel 3.17 van het Arbobesluit, als de normen van artikel 7.4, derde en vierde lid, van het Arbobesluit, strekken tot bescherming van de werknemer tegen voorwerpen die hem kunnen raken. De maximale boetes die voor de overtredingen op grond van de Beleidsregel boeteoplegging arbeidsomstandighedenwetgeving kunnen worden opgelegd zijn even hoog (zesde categorie). Niet valt verder in te zien dat de gedragingen die de minister eiseres kan verwijten anders kunnen zijn dan die in het boeterapport zijn uiteengezet. Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat sprake is van hetzelfde feit en dat de minister in een integrale heroverweging dus geen nieuwe boete meer mag opleggen. De rechtbank zal daarom zelf in de zaak voorzien door het (primaire) boetebesluit te herroepen.

Print deze pagina

Leave a Reply

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *