3.1. Voor zover eiseres heeft aangevoerd dat verweerder haar zonder waarschuwing gelijk heeft bestraft, overweegt de rechtbank dat uit het Specifiek interventiebeleid doden van gehouden dieren (hierna: het beleid), ten tijde van belang, volgt dat overtreding van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, in verbinding met artikel 5.8 van de Regeling houders van dieren en artikel 15, eerste lid, van Verordening 1099/2009 waarbij sprake is van (risico op) aantasting van dierenwelzijn valt in klasse C en dat daarvoor eerst een waarschuwing wordt gegeven die schriftelijk wordt bevestigd en dat eerst bij een herhaalde overtreding altijd een bestuurlijke boete wordt opgelegd. Uit het dossier valt echter niet af te leiden dat voorafgaand aan de op 1 maart 2018 geconstateerde overtreding wegens een eerdere overtreding van hetzelfde voorschrift aan eiseres een (schriftelijke) waarschuwing is gegeven. De rechtbank is van oordeel dat het aanspreken door de toezichthouder van de betreffende medewerker tijdens de inspectie tussen de eerste en de tweede constatering niet kan gelden als een (schriftelijke) waarschuwing in de zin van het interventiebeleid. Uit het ten tijde van belang geldende interventiebeleid (pagina’s 6 en 7) en het algemene interventiebeleid (p.5) volgt immers dat in een (schriftelijke) waarschuwing melding wordt gemaakt van de geconstateerde feiten, de wetsartikelen die zijn overtreden en de eventuele termijn van opheffen van de overtreding. Dit betekent dat verweerder niet bevoegd was eiseres voor de op 1 maart 2018 geconstateerde overtreding direct een bestuurlijke boete op te leggen.
ECLI:NL:RBROT:2020:7168, Rechtbank Rotterdam, ROT – 19_2696 (rechtspraak.nl)
Leave a Reply