Rb. Zeeland-West-Brabant 14 november 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:7977 – Vermeend illegaal gebruik dreigde klaarblijkelijk, hh-verzoek had dus niet mogen worden afgewezen reeds omdat er geen klaarblijkelijk gevaar was. Maar gebruik is helemaal niet illegaal, dus hh-verzoek uiteindelijk gewoon terecht afwegezen.

Print deze pagina

Klaarblijkelijke dreiging van een overtreding

6.1

Eisers hebben betoogd dat het college ten onrechte heeft geoordeeld dat geen sprake is van een klaarblijkelijke dreiging. Eisers hebben zelf aangegeven dat ze de overtredingen zullen begaan en de bouw van het landhuis was nagenoeg afgerond ten tijde van het bestreden besluit.

6.2

Het college heeft in het bestreden besluit gesteld dat ten tijde van het bestreden besluit het landhuis nog in de steigers stond en nog niet recreatief werd verhuurd. Daarnaast was de dienstwoning nog niet in gebruik. Het gevaar is volgens het college pas klaarblijkelijk als het daadwerkelijk te huur wordt aangeboden. Het college heeft ter zitting toegelicht dat het op basis van de onderbouwing van het bestreden besluit alsnog mogelijk was dat eisers af zouden zien van het beoogde gebruik van het landgoed.

6.3

Op grond van artikel 5:7 van de Algemene wet bestuursrecht kan een herstelsanctie worden opgelegd zodra het gevaar voor de overtreding klaarblijkelijk dreigt. Volgens de vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) moet sprake zijn van een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid dat een overtreding van een concreet wettelijk voorschrift zal worden overtreden.2 Of daarvan sprake is, wordt door de rechter beoordeeld aan de hand van de specifieke omstandigheden van het geval.

6.4

De rechtbank is van oordeel dat het college het handhavingsverzoek niet in redelijkheid op grond van het ontbreken van een klaarblijkelijke dreiging kon afwijzen. Er waren ten tijde van het bestreden besluit immers voldoende concrete aanwijzingen dat eisers het landhuis recreatief zouden gaan verhuren en het bijgebouw in gebruik zouden nemen als dienstwoning. Allereerst hebben eisers uitdrukkelijk verklaard dat zij het landhuis recreatief gaan verhuren en het bijgebouw in gebruik gaan nemen als dienstwoning. Daarnaast is de volledige bouw van het landhuis ingestoken op het toekomstige plan om de appartementen in het landhuis recreatief te verhuren. Hier is de indeling van het landhuis op ingericht. Het college was ten tijde van de aanvraag voor de bouwvergunning voor het landhuis ook al bekend met het toekomstige gebruik van het landhuis. Daarnaast is het plan van eisers er op ingestoken om een dienstwoning in gebruik te laten nemen door een beheerder, zodat het recreatief verhuren van het landhuis gerealiseerd kan worden.

6.5

Dat de appartementen in het landhuis nog niet via een website te huur werden aangeboden ten tijde van het bestreden besluit is daarbij niet doorslaggevend voor de vraag of sprake is van een klaarblijkelijke dreiging. Ook de toelichting van het college dat eisers mogelijk nog zouden afzien van het beoogde gebruik naar aanleiding van de op te stellen motivering van het bestreden besluit is gezien de voorgeschiedenis niet realistisch. Eisers hebben tijdens de hoorzitting in de bezwaarfase uitdrukkelijk gesteld dat zij, ongeacht de uitkomst van het bestreden besluit, het beoogde gebruik gaan realiseren. Zij hebben daarbij gemotiveerd dat zij destijds de appartementen in het landhuis nog niet te huur hadden gezet, omdat zij toekomstige huurders niet willen teleurstellen of confronteren met een herstelsanctie van het college. Er is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een dermate concreet voornemen om het landhuis recreatief te gaan verhuren en het bijgebouw te gebruiken als dienstwoning, dat het college ten onrechte heeft gesteld dat geen sprake is van een klaarblijkelijke dreiging. In zoverre slaagt het beroep.

https://uitspraken.rechtspraak.nl/#!/details?id=ECLI:NL:RBZWB:2023:7977
Print deze pagina

Leave a Reply

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *