Rb. Zeeland-West-Brabant 31 mei 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:3855 – handhaving onevenredig omdat marginale overtreding is met weinig overlast (hoogte schuurtjes volkstuinen).

Print deze pagina

Is handhaving van de overtreding evenredig?

8.1.

Eiser sub 1 en eiseres sub 2 stellen zich op het standpunt dat handhaving onevenredig is. De volkstuinen en de bouwwerken bestaan al heel lang en al die tijd heeft het college niet handhavend opgetreden en de bouwwerken gedoogd. De bouwwerken zijn klein en hebben geen grote gevolgen voor eiser sub 3. Eiser sub 3 stelt dat er sprake is van overlast, maar die overlast wordt niet onderbouwd en door eisers 1 en 2 betwist. Eiseres sub 2 betoogt dat het van belang is dat de bouwwerken op het perceel mogen blijven staan. In de bouwwerken kunnen de gebruikers enkele spullen opslaan, zoals tuingereedschap en de netten voor over de planten. Dit voorkomt dat materialen over het terrein gaan zwerven en bijvoorbeeld bij eiser sub 3 in de tuin komen. Daarnaast hebben de volkstuinen ook een sociaal-maatschappelijke functie.

Ook stellen eisers sub 1 en eiseres sub 2 dat de kosten van de aanvraag van een omgevingsvergunning onevenredig hoog zijn omdat daarbij de uitgebreide voorbereidingsprocedure gevolgd moet worden. Dit staat niet in verhouding met de omvang en hoogte van de schuurtjes. De aard en de ernst van de overtreding is gering te noemen. Eiser sub 1 en eiseres sub 2 zijn dan ook van mening dat hun belangen zwaarder dienen te wegen dan de belangen van handhaving.

8.2.

Het college stelt dat handhavend optreden alleen achterwege kan blijven als er sprake is van bijzondere omstandigheden. Uit jurisprudentie blijkt volgens het college dat als bijzondere omstandigheid kan worden aangemerkt: een concreet zicht op legalisering of als handhavend optreden niet in verhouding staat tot het geschonden belang. Er is in dit geval geen sprake van bijzondere omstandigheden die maken dat er niet handhavend kan worden opgetreden. Dat handhaving kan leiden tot afbraak va de bouwwerken, terwijl op termijn wellicht legalisatie kan worden verwacht is zeer vervelend, maar onvermijdelijk.

8.3.

De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit 1 een motiveringsgebrek kent. Uit het besluit blijkt immers niet dat er een belangenafweging is gemaakt bij het besluit tot handhaving. Ter zitting zijn de belangen van eiser sub 1 en eiseres sub 2 nogmaals naar voren gebracht en is de gemachtigde van het college gevraagd om hierop te reageren. De gevraagde motivering is echter achterwege gebleven. Er is slechts gesteld dat het algemeen belang is gediend met handhaving en dat het handhavingsverzoek van eiser sub 3 ervoor heeft gezorgd dat handhavend optreden tegen de aanwezige bebouwing is gestegen op de ‘prioriteitsladder’. De rechtbank ziet hierin aanleiding om zelf de belangenweging te maken.

8.4.

De rechtbank is van oordeel dat handhavend optreden onevenredig is, zodat het college had moeten afzien van handhavend optreden tegen de nu aanwezige zestien bouwwerken. Ter zitting heeft de gemachtigde van het college uiteengezet dat er geen prioriteit was om handhavend op te treden tegen de bouwwerken. Pas toen eiser sub 3 een handhavingsverzoek indiende was er volgens het prioriteringsbeleid wel reden om handhavend op te treden. De rechtbank begrijpt dit standpunt zo, dat als er geen handhavingsverzoek was ingediend, het college ook niet handhavend had opgetreden. Hoewel het college wel bevoegd was om handhavend op te treden, blijkt niet dat zij ook de prioriteit hadden om dit te doen. Het werd pas de prioriteit van het college toen eiser sub 3 een handhavingsverzoek indiende.

Daarnaast hadden in de belangenafweging ook de belangen van de volkstuingebruikers moeten worden meegenomen. De volkstuinen hebben een sociaal doel en gebruikers moeten de mogelijkheid hebben om attributen op te bergen. Ook ter voorkoming van overlast voor buurtbewoners. Dit voorkomt dat spullen wegwaaien en over het perceel gaan rondzweven of bij buurtbewoners in de tuin belanden. Het belang van handhaving is voor eiser sub 3 gelegen in het feit dat hij de bouwwerken kan zien. Dit belang is naar oordeel van de rechtbank echter zo gering dat handhavend optreden niet evenredig kan worden geacht. Op basis van de in het dossier aanwezige en tijdens de zitting besproken foto’s is het zicht van eiser sub 3 op de bouwwerken namelijk erg gering. Er is daarnaast niet gebleken dat de bouwwerken voor andere doeleinden worden gebruikt dan voor het opbergen van de attributen voor de volkstuinen. Uit niets is gebleken dat er overlast van de bouwwerken ontstaat of dat er afval van de bouwwerken op het perceel van eiser sub 3 belandt. Ook blijkt niet dat de gebouwen zodanig onveilig zijn dat ze zullen omwaaien (bij storm) en schade zullen aanrichten. Ten slotte speelt ook mee dat met de aanvraag van de omgevingsvergunning hoge kosten gepaard gaan. Deze kosten wegen naar oordeel van de rechtbank niet op tegen de omvang en de grootte van de geplaatste bouwwerken. Daarnaast wordt er al lange tijd door ambtenaren van de gemeente gesuggereerd dat de situatie gelegaliseerd kan (en zal) worden in het nieuwe bestemmingsplan, zodat ook om die reden wordt betrokken dat het maken van die kosten nu niet van eiser sub 1 en eiseres sub 2 gevergd kan worden.

De rechtbank is samenvattend van oordeel dat handhavend optreden niet in verhouding staat tot het geschonden belang, namelijk het geringe zicht van eiser sub 3 op de bouwwerken. Het beroep van eiser sub 1 en eiseres sub 2 slaagt. Dit betekent ook dat de rechtbank niet meer toekomt aan het ter zitting gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel vanwege de stelling dat het college niet handhavend optreedt tegen andere volkstuincomplexen.

https://uitspraken.rechtspraak.nl/#!/details?id=ECLI:NL:RBZWB:2023:3855

Print deze pagina

Leave a Reply

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *