Vzr. CBb 13 november 2020, ECLI:NL:CBB:2020:857 – last wordt geschorst omdat het onvoldoende specificeert hoe groot het roofvogelverblijf moet zijn (anders dan dat er voldoende ‘bewegingsvrijheid’ moet zijn)

Print deze pagina

2.3. Bij het primaire besluit heeft verweerder aan verzoeker een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van artikel 2.2, achtste lid Wet dieren en artikel 1.6, eerste, tweede en derde lid en artikel 1.7 sub f van het Besluit houders van dieren. Verweerder heeft blijkens dat besluit verzoeker niet eerst de gelegenheid gegeven om een zienswijze in te dienen, omdat de situatie vraagt om een korte termijn voor herstel. De last is als volgt geformuleerd:

“U neemt maatregel 1 per direct, maatregel 2 en 3 voor 2 november 2020 en maatregel 4 voor 23 november 2020 en u houdt deze maatregelen in stand:

1. Zorg dat uw kerkuil, woestijnbuizerds, arendbuizerd, Europese oehoe en Bengaalse oehoe voldoende vers en schoon bad- en drinkwater hebben. Uw kerkuil, woestijnbuizerds, arendbuizerd, Europese oehoe en Bengaalse oehoe moeten goed bij dit water kunnen komen.

2. Zorg dat uw kerkuil, aangebonden gehouden woestijnbuizerd, arendbuizerd, Europese oehoe en Bengaalse oehoe de beschikking hebben over verblijven die geschikt zijn voor de diersoorten die u hier houdt.

3. Zorg ervoor dat u uw kerkuil en uw Bengaalse oehoe een droge huisvesting geeft waarin uw vogels beschermd is tegen nadelige weersinvloeden.

4. Zorg dat u de bewegingsvrijheid van uw kerkuil, woestijnbuizerds, arendbuizerd, Europese oehoe en Bengaalse oehoe niet zodanig beperkt dat uw vogels hierdoor onnodig lijden en/of letsel wordt toegebracht.”

[….]

3.1.5. Het is verzoeker volstrekt onduidelijk hoe groot het verblijf voor zijn roofvogels volgens verweerder precies moet zijn. Verweerder heeft dat niet gespecificeerd. Indien verzoeker een groter verblijf zou bouwen staat niet vast dat hij daarmee voldoet aan de eisen die verweerder stelt.

[…]

3.2.2. Verweerder heeft in het primaire besluit geen afmetingen van verblijven genoemd. Aan verzoeker is opgelegd dat de vogels de beschikking hebben over de voor de soorten geschikte verblijven (maatregel 2) en dat de bewegingsvrijheid niet zo beperkt mag zijn dat de vogels daardoor onnodig lijden en/of letsel wordt veroorzaakt (maatregel 4). Het permanent aangelijnd houden van roofvogels, ook al vliegen deze regelmatig, kan onnodig lijden en/of letsel veroorzaken. Dat volgt uit de sprenkelverklaring, waarin is vermeld: “Een gebrek aan ruimte in de thuissituatie mag nooit de reden zijn om een vogel vastgebonden te houden”. De kerkuil en de Bengaalse oehoe hadden droge huisvesting nodig (maatregel 3). Als die er niet meer zijn is maatregel 3 niet meer van toepassing.

3.2.3. Verweerder heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat hij niet kan zeggen en dat ook uit de stukken niet kan worden afgeleid, welke afmetingen het verblijf in de tuin van verzoeker zou moeten hebben om geschikt te zijn als huisvesting voor zijn vijf buizerds. De volière waarin verzoeker nu vier woestijnbuizerds houdt is volgens verweerder hooguit geschikt voor één woestijnbuizerd, ook al zijn de afmetingen daarvan onder de maat van de richtlijnen.

[….]

5.1. De voorzieningenrechter overweegt met betrekking tot de last onder dwangsom als volgt. Ingevolge artikel 5:31d, aanhef en eerste lid, van de Awb wordt onder last onder dwangsom verstaan: de herstelsanctie, inhoudende een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding. Ingevolge artikel 5:32a, eerste lid, van de Awb, omschrijft de last onder dwangsom de te nemen herstelmaatregelen.

5.2. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder de op te leggen maatregelen zodanig moet formuleren dat geen misverstand kan bestaan over wat verzoeker moet doen om de overtreding te beëindigen. Uit wat hiervoor onder 3.2.3 is overwogen volgt dat met de bij het primaire besluit opgelegde maatregel 4 onvoldoende duidelijkheid bestaat over wat verzoeker moet doen om verbeurte van een dwangsom te voorkomen. De last maakt namelijk niet duidelijk wat de minimale huisvesting moet zijn in relatie tot het aantal en de soort vogels. Verweerder heeft niet aangegeven wat de minimale afmetingen moeten zijn voor één of meer volières voor de vogels die verzoeker ten tijde van de controle hield (twee oehoe’s, één kerkuil en vijf buizerds) en ook niet voor de vogels die verzoeker nu nog houdt (de vijf buizerds). Naar verweerder ter zitting heeft erkend valt dat ook niet uit het bestreden besluit en de bijlagen af te leiden. Voor zover verweerder met de last zou willen bereiken dat verzoeker één of meer vogels elders onderbrengt, als hij onvoldoende ruimte heeft voor een volière van voldoende afmetingen, is dat niet als maatregel genoemd. Evenmin is verzoeker als maatregel opgelegd het houden van de vogels te beëindigen of tot een bepaald aantal te beperken. Voor zover verweerder ter zitting heeft verklaard dat verzoeker ook op dergelijke manieren aan verbeurte van een dwangsom zou kunnen ontkomen is dat niet in het bestreden besluit verwoord. Een en ander brengt mee dat maatregel 4 in strijd is met de rechtszekerheid.

5.3. De voorzieningenrechter zal het verzoek toewijzen en de voorlopige voorziening treffen dat het primaire besluit voor zover dat betrekking heeft op maatregel 4, wordt geschorst tot zes weken na de beslissing op bezwaar.

https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:CBB:2020:857
Print deze pagina

Leave a Reply

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *