Vzr. Rb. Zeeland-West-Brabant, 11 januari 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:196 – toepassing spoedeisende bestuursdwang (5:31 Awb) bij sluiting woning ogv Opiumwet niet aanvaardbaar. BGM heeft persoonlijke omstandigheden immers niet kunnen meewegen voorafgaand sluiting.

Print deze pagina

In de woning is op 23 november 2022 een grote hoeveelheid (hard)drugs aangetroffen, alsmede diverse goederen ten behoeve van de verwerking van harddrugs, wat kan duiden op handel van verdovende middelen. Uit de bestuurlijke rapportage van 24 november 2022 blijkt dat de volgende stoffen indicatief en positief zijn getest op opiaten/amfetaminen zoals genoemd en strafbaar gesteld op lijst I van de Opiumwet:

 59 59 witkleurige pillen verpakt in een doosje;

 59 10 witkleurige pillen;

 59 2,8 gram bruto bruine substantie/poeder verpakt in een plastic zakje;

 59 1,5 gram bruto bruine substantie/poeder verpakt in een plastic zakje;

 59 halve roze pil verpakt in een gripzakje;

 59 3 blauwkleurige pillen.

Gelet op de hoeveelheid aangetroffen harddrugs in combinatie met indicatoren die wijzen op mogelijke drugshandel (nieuwe en gebruikte gripzakjes, weegschaal, stoffen die kunnen worden gebruikt voor vermengen en/of versnijden van verdovende middelen) acht de voorzieningenrechter de burgemeester bevoegd om handhavend op te treden op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De verklaringen die verzoeker op zitting heeft gegeven dat de drugs bedoeld waren voor eigen gebruik, overtuigen de voorzieningenrechter niet. Het soort drugs die verzoeker stelt te gebruiken komt niet overeen met de variatie aan drugs die is aangetroffen.

Volgens de ‘Beleidsregels op grond van artikel 13b Opiumwet’ zou een eerste constatering van overtreding van artikel 2 van de Opiumwet in of vanuit een woning leiden tot sluiting voor een periode van drie maanden, en een tweede constatering binnen twee jaar na de eerste constatering tot sluiting voor een periode van zes maanden. In de Beleidsregels is verder bepaald dat in ernstige gevallen kan worden afgeweken van de maatregelen die in de matrixen genoemd staan, en dat in zo’n geval een stap kan worden overgeslagen.

Of er van een ‘ernstig geval’ als hiervoor bedoeld sprake is, laat de voorzieningenrechter in het midden. De burgemeester moet daaraan nog aandacht besteden in het te nemen besluit op bezwaar.

Ter zitting is in dat verband gesproken over het feit dat er sprake is van een tweede constatering, dat er sprake is geweest van meerdere MMA-meldingen en dat er in de woning ook wapens en munitie zijn aangetroffen.

Dit rechtvaardigt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet dat op grond van artikel 5:31 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onmiddellijk is overgegaan tot sluiting van de woning zonder voorafgaande lastgeving met een begunstigingstermijn en zonder de mogelijkheid voor verzoeker om voorafgaand aan die lastgeving een zienswijze naar voren te brengen. Door over te gaan tot onmiddellijke sluiting van de woning heeft de burgemeester niet alle omstandigheden van het geval kunnen betrekken in zijn beoordeling, zoals hij behoort te doen op grond van de vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS). Verzoeker heeft zijn persoonlijke omstandigheden pas in zijn bezwaarschrift kunnen aanvoeren en daar zal de burgemeester in het te nemen besluit nog een afweging in moeten maken.

De op zitting ingebrachte MMA-meldingen kunnen in die belangenafweging ook een rol spelen. Echter, de voorzieningenrechter hecht eraan om daarover op te merken dat het erop lijkt dat die meldingen met name voortkomen uit een vermoeden van illegale prostitutie. Drugshandel wordt in een aantal meldingen ook vermeld, maar daarover wordt niets nader toegelicht. De in een van de meldingen vermelde aanloop van mannen lijkt ook uitsluitend betrekking te hebben op het vermoeden van illegale prostitutie.

De voorzieningenrechter is op basis van het voorgaande van oordeel dat het bestreden besluit niet op zorgvuldige wijze is voorbereid en dat het niet deugdelijk is gemotiveerd. Het bestreden besluit kan in deze vorm ook de maatstaf voor de toetsing aan het evenredigheidsbeginsel, zoals weergegeven in de uitspraken van de AbRS van 2 februari 2022, niet doorstaan.

https://uitspraken.rechtspraak.nl/#!/details?id=ECLI:NL:RBZWB:2023:196

Print deze pagina

Leave a Reply

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *