BR 2015/9 – De Provinciale Ruimtelijke Verordening: de eerste zes jaar rechtspraak – artikel

Print deze pagina

De Provinciale Ruimtelijke Verordening (hierna: ‘PRV’) is een van de sturingsinstrumenten van de provincie onder de vigeur van de op 1 oktober 2008 in werking getreden Wet ruimtelijke ordening (hierna: ‘Wro’). In de PRV kunnen provinciebesturen algemene regels opnemen over de inhoud van ruimtelijke plannen. Inmiddels hebben alle provincies ook daadwerkelijk een PRV vastgesteld. Het valt op dat er grote verschillen zijn tussen de PRV’s, zowel voor wat betreft de onderwerpen die geregeld worden, als de vorm van de PRV. In dit artikel zullen wij echter niet ingaan op de verschillen tussen de PRV’s en de praktijkervaringen met de verschillende PRV’s. Daarvoor verwijzen wij graag naar de bijdragen van (respectievelijk) Fortgens (in de bundel voor Co van Zundert) 2 en Van Buuren (in de bundel voor Toon de Gier). 3 Waar wij in dit artikel wel op in zullen gaan is de jurisprudentie van de afgelopen zes jaar met betrekking tot de PRV’s. Bij de introductie van de PRV was er namelijk enige discussie over hoe dit nieuwe sturingsinstrument van de provincie zou gaan functioneren. Zo was bijvoorbeeld onduidelijk wat de bestuursrechter zou (moeten) doen bij strijdigheid van de PRV met hogere wet- en regelgeving en was het maar de vraag of ontheffing van de PRV mogelijk zou zijn (en zo ja, onder welke voorwaarden). Na zes jaar lijkt er voldoende jurisprudentie te zijn om een groot deel van die onduidelijkheden weg te kunnen nemen. Reden om in dit artikel bij deze jurisprudentie stil te staan. In paragraaf 1 bespreken wij eerst de figuur van de PRV. Daarbij komen tevens de onduidelijkheden aan de orde die werden gesignaleerd bij de invoering van de PRV. In paragraaf 2 bespreken wij de voorbereiding van de PRV en de werking van de PRV indien deze niet tijdig is geïmplementeerd door de bestemmingsplanwetgever. In paragraaf 3 komt de (exceptieve) toetsing van de PRV door de bestuursrechter aan de orde. In paragraaf 4 bespreken wij de wijze waarop wordt omgegaan met (aanvragen om) omgevingsvergunningen waarbij de PRV tussentijds wijzigt. Paragraaf 5 ziet op de (on)mogelijkheid van een ontheffingsbevoegdheid in de PRV. In paragraaf 6 komen wij vervolgens tot een conclusie.

Print deze pagina