7. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het bouwwerk hoger is dan het bestemmingsplan toestaat. Een juiste meting volgens de planregels wijst volgens hem uit dat het bouwwerk niet hoger is dan 3,25 m. Omdat het bestemmingsplan dit bouwwerk toestaat, had het college volgens hem alsnog een omgevingsvergunning voor het bouwwerk moeten verlenen. Volgens [appellant] is er dus concreet zicht op legalisatie. Verder voert [appellant] aan dat de impact van het bouwwerk minimaal is en dat het geen hinder voor anderen veroorzaakt. Ook om die reden is handhavend optreden volgens hem onevenredig.
7.1. Omdat het bouwwerk geen goot heeft, is in dit geval de druiplijn bepalend, oftewel de bovenkant van het bouwwerk. Die mag niet hoger zijn dan 3,25 m.
Het college is steeds uitgegaan van een hoogte van meer dan 3,5 m. [appellant] heeft dat eerder niet betwist. In het bezwaarschrift heeft [appellant] juist erkend dat het bouwwerk hoger is dan 3,25 m, door aan te geven dat hij bereid is om de hoogte terug te brengen tot 3,25 m. Ook in beroep heeft [appellant] niet aangevoerd dat de hoogte waar het college van uitgaat niet zou kloppen. De Afdeling ziet dan ook geen reden om aan te nemen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het bouwwerk hoger is dan 3,25 m. Overigens constateert de Afdeling dat [appellant] ook in zijn aanvullende hogerberoepschrift van 12 oktober 2024 stelt dat de hoogte aan één kant 3,39 m bedraagt.
7.2. De rechtbank heeft terecht overwogen dat bij strijd met het bestemmingsplan pas concreet zicht op legalisatie bestaat, als er een ontvankelijke aanvraag is ingediend en het college bereid is de gevraagde afwijking van het bestemmingsplan toe te staan. Die situatie doet zich hier niet voor. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat er geen concreet zicht op legalisatie bestaat.
7.3. Uit de foto’s bij de controlerapporten van de gemeentelijke toezichthouder blijkt dat vanaf het naastgelegen perceel zicht op het bouwwerk bestaat. Verder is aannemelijk dat de verhoogde vloer ertoe leidt dat vanaf het bouwwerk zicht op het naastegelegen perceel over de erfafscheiding heen bestaat. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank alleen al daarom terecht in de impact van de overtreding geen reden gevonden om aan te nemen dat het hier gaat om een bijzonder geval waarin handhavend optreden onevenredig is. De Afdeling voegt hieraan toe dat de verhuizing van [partij] hier geen verandering in brengt. Opvolgende bewoners van dit perceel zullen om dezelfde redenen nadeel van het bouwwerk kunnen ondervinden.
Het betoog slaagt niet.
https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:RVS:2025:1691
Leave a Reply