ABRvS 18 maart 2020 – ECLI:NL:RVS:2020:778 – aanmaning waarbij wordt aangezegd dat ‘incasso aan deurwaarder in handen zal worden gegeven’ bij niet tijdige betaling voldoet aan 4:112 Awb

Print deze pagina

“2.6.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank gelet op de inhoud van voormelde brief terecht geconcludeerd dat hierin duidelijk is aangegeven dat het een aanmaning betreft. Nu voorts in de brief is aangegeven dat bij niet tijdige betaling de incasso in handen wordt gegeven van een gerechtsdeurwaarder en dat alle kosten voor inning in dat geval voor rekening van [appellante] zullen komen, heeft de rechtbank voorts terecht geconcludeerd dat hieruit onmiskenbaar volgt dat dwanginvordering zal volgen indien niet tijdig wordt betaald.

Dat een onjuiste termijn van 8 dagen is gegeven doet, zoals de rechtbank eveneens terecht heeft overwogen, niet af aan het karakter van de aanmaning. Met de door het college in de brief van 30 april 2018 gehanteerde formulering wordt naar het oordeel van de Afdeling voldaan aan de eisen die ingevolge artikel 4:112, derde lid, van de Awb aan een aanmaning worden gesteld.

De rechtbank heeft naar het oordeel van de Afdeling terecht geconcludeerd dat de verjaring van de bevoegdheid tot invordering van de verbeurde dwangsom met de aanmaning van 30 april 2018 door het college is gestuit. [appellante] kan naar het oordeel van de Afdeling dan ook niet worden gevolgd in haar standpunt dat de bevoegdheid tot invordering van de dwangsom van € 10.000,00 is verjaard.

Het betoog faalt.”

https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@120338/201903587-1-a1/

Print deze pagina