Het houden en fokken van honden op dit perceel met een agrarische bestemming is niet toegestaan. Deze activiteiten vallen namelijk niet onder het uitoefenen van een agrarisch bedrijf. De definitie van “agrarisch bedrijf” staat in artikel 1.8 van de planregels. [appellant] focust op “het houden van dieren”. Daarmee gaat hij echter langs het kernpunt, namelijk dat er ook sprake moet zijn van “het bedrijfsmatig voortbrengen van agrarische producten”. Daarvan is met het houden en fokken van honden geen sprake. Dat je door het gebruik van ‘en/of’ ook zou kunnen lezen dat je hier sowieso dieren mag houden is geen logische lezing van artikel 1.8. Ook voor niet-juristen moet het logisch zijn dat het houden en fokken van honden niet valt onder een agrarische bestemming, daar heb je geen rechtenstudie voor nodig.
Er vonden verder op het perceel feitelijk ook geen andere activiteiten plaats die aan te merken zijn als agrarische activiteiten; het kan zijn dat er nog een vergunning lag, maar die stond op naam van een vorige exploitant die niet meer in beeld was. Bij de beantwoording van de vraag of de hondenactiviteiten een nevenactiviteit is, mocht het college zich beperken tot de feitelijke situatie. Daarom kunnen zijn activiteiten ook niet als nevenactiviteit bij dergelijke agrarische activiteiten worden gezien. Kortom, [appellant] overtrad het bestemmingsplan.
Op de zitting heeft [appellant] gezegd dat hij geen omgevingsvergunning heeft aangevraagd voor zijn activiteiten. Er is alleen al daarom geen concreet zicht op legalisatie.
Volgens hem zou het college toch moeten afzien van handhaving en wel om twee redenen. De eerste is dat zijn activiteiten veel minder belastend zijn voor de omgeving dan de activiteiten die wel zijn toegestaan. De tweede is dat hij zware financiële gevolgen ondervindt omdat hij hier moest stoppen.
Dat de gevolgen van de overtreding maar gering zouden zijn in verhouding tot wat wel in het bestemmingsplan is toegestaan, is geen reden om de overtreding toe te staan. De planwetgever maakt planologische keuzes welke functies hij wel of niet toestaat in een bepaald gebied. Dat er ook iets anders mogelijk gemaakt had kunnen worden of dat iets anders een veel geringere impact zou hebben op de omgeving, is dan geen reden om van de regels af te wijken.
Het is natuurlijk juist dat het stoppen met de activiteiten op deze plek voor [appellant] financiële gevolgen heeft. Maar wat [appellant] niet heeft laten zien is dat die gevolgen voor hem zo onevenredig zijn dat daarom van handhaving had moeten worden afgezien. Per definitie geldt dat als een handhavend bestuursorgaan ingrijpt in de professionele activiteiten van iemand, dat nadelige financiële gevolgen voor die persoon meebrengt. Dat maakt dat alleen als die gevolgen zo zwaar zijn dat ze niet meer in verhouding staan tot het doel van de handhaving, er reden kan zijn dat het college van handhaving moet afzien. [appellant] heeft geen omstandigheden aannemelijk gemaakt die tot zo’n oordeel leiden.
Het hoger beroep is daarom ongegrond.
https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:RVS:2025:930
Leave a Reply