ABRvS 19 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1162 – Afdeling fluit Rb. Rotterdam terug: van hoofdbewoner woning mag verwacht worden dat hij weet dat er 4kg cocaïne in zijn woning ligt.

Print deze pagina

Is de sluiting van de woning evenwichtig?

6.       Het is vaste rechtspraak dat het ontbreken van iedere betrokkenheid bij de overtreding afzonderlijk of tezamen met andere omstandigheden kan maken dat de burgemeester geen gebruik van zijn bevoegdheid heeft mogen maken. Zo kan bijvoorbeeld de betrokkene geen verwijt van de overtreding worden gemaakt, als hij niet op de hoogte was en evenmin redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs in zijn woning. Zie de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912 (hierna: de overzichtsuitspraak), onder 4.2.1. Van de (hoofd)bewoner wordt verlangd dat hij toezicht uitoefent op wat er in de woning gebeurt. Daarbij past de kanttekening dat er grenzen zijn aan het toezicht dat redelijkerwijs mag worden verwacht van de ene bewoner op de andere, mede afhankelijk van de woonsituatie. De burgemeester zal, als hij van zijn bevoegdheid tot sluiting van een woning gebruik maakt, deugdelijk moeten motiveren welk verwijt de (hoofd)bewoner die door de sluiting wordt getroffen, wordt gemaakt. Zie de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285, onder 10.2.

6.1.    Weliswaar heeft de rechtbank terecht overwogen dat er grenzen zijn aan het toezicht dat redelijkerwijs van [wederpartij] mag worden verwacht, maar naar het oordeel van de Afdeling heeft de burgemeester deugdelijk gemotiveerd waarom [wederpartij] hierin is tekortgeschoten, waardoor hem in dit geval een verwijt kan worden gemaakt.

6.2.    [wederpartij] was de hoofdbewoner van de woning en woonde ook zelf in de woning. In de aanvullende bestuurlijke rapportage van 22 juli 2021 staat dat de drugs en de daaraan gerelateerde goederen zijn aangetroffen op twee plaatsen: op de grond in de ketelkast en op verschillende plaatsen in de berging. Die berging bevond zich in de woning naast de keuken en daarin stond een koelkast met daarbovenop een magnetron. De goederen die in de berging zijn aangetroffen lagen op een plank, op de grond en achter de magnetron. De goederen lagen los, in een kartonnen doos en in grote boodschappentassen. De stelling van [wederpartij] dat hij niet op de hoogte was en evenmin redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs in zijn woning, acht de Afdeling gelet op de aangetroffen situatie niet aannemelijk. De goederen lagen immers op een plaats die regelmatig gebruikt werd en lagen gedeeltelijk ook in het zicht. Desgevraagd heeft [wederpartij] tijdens de zitting bij de Afdeling daarnaast verklaard dat hij wel tassen heeft gezien, maar dat deze van de man waren die hij onderdak bood en dat hij er daarom niet in heeft gekeken. Volgens hem zaten er voedingsmiddelen in, zoals appels en bananen. Van [wederpartij] had meer oplettendheid verwacht mogen worden omdat hij in dit geval gedurende een langere periode zijn woning ter beschikking heeft gesteld aan iemand die niet tot zijn huishouden behoorde. Tijdens de zitting heeft hij desgevraagd bevestigd dat hij in 2021 op het terras van een café een dakloze man van Albanese afkomst is tegengekomen en dat hij deze onderdak heeft geboden. Hij kende deze persoon dus niet, maar gaf hem wel de sleutel van zijn woning. [wederpartij] heeft verklaard dat hij vaker onderdak bood aan onbekenden. Zonder nadere onderbouwing is de stelling dat hij naïef is en dat er misbruik van hem gemaakt is toen hij zich in een kwetsbare positie bevond, onvoldoende om tot het oordeel te komen dat hem geen verwijt gemaakt kan worden.

6.3.    Voor zover [wederpartij] erop wijst dat hij niet strafrechtelijk vervolgd is en hem daarom geen verwijt treft, is van belang dat persoonlijke verwijtbaarheid niet vereist is voor de toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet. Ook als tegen de betrokkene een strafzaak voor de overtreding is aangespannen en die strafzaak vervolgens door een sepot, vrijspraak, ontslag van alle rechtsvervolging of anderszins niet in een straf resulteert, betekent dat niet dat de burgemeester van sluiting had moeten afzien. De bestuursrechtelijke bevoegdheid van de burgemeester tot sluiting staat namelijk los van een eventuele strafrechtelijke procedure. Zie de overzichtsuitspraak, onder 4.2.1.

6.4.    [wederpartij] betoogt ten slotte tevergeefs dat door het besluit tot sluiting van de woning zijn huurovereenkomst is ontbonden en dat hij op een zwarte lijst is geplaatst. De kantonrechter heeft de overeenkomst ontbonden omdat [wederpartij] tekortschoot in de nakoming van de verplichtingen die hij had op grond van de huurovereenkomst en die tekortkoming ernstig genoeg was om ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen; niet omdat de burgemeester een besluit tot sluiting had genomen.

6.5.    Gelet op het voorgaande is de rechtbank ten onrechte tot het oordeel gekomen dat de burgemeester onvoldoende heeft gemotiveerd waarom [wederpartij] een verwijt kan worden gemaakt en het besluit tot woningsluiting in dit geval niet onevenredig is.

Het betoog slaagt.

https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:RVS:2025:1162

Print deze pagina

Leave a Reply

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *