Is de corridor in strijd met het bestemmingsplan?
6. Het college betoogt dat de rechtbank had moeten oordelen dat de corridor in strijd is met het bestemmingsplan. Het college voert aan dat in artikel 3.3.2, aanhef en onder a, van de planregels is bepaald dat de inhoud van een recreatiewoning niet meer dan 200 m³ mag bedragen. Met de bouw van de corridor wordt de maximale inhoud van de recreatiewoning overschreden, zo stelt het college. Het college voert verder aan dat artikel 3.2.2, aanhef en onder d, van de planregels gaat over de situatie dat een bestaande recreatiewoning in de bestaande grotere omvang dan het bestemmingsplan toestaat, mag worden herbouwd. Gelet op het overgangsrecht van artikel 18.1.3 van de planregels is dit niet van toepassing op bouwwerken zoals de corridor, die is gebouwd zonder vergunning en in strijd met het voorgaande bestemmingsplan.
6.1. Niet in geschil is dat de corridor feitelijk aanwezig was ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het geldende bestemmingsplan en dat hiervoor geen omgevingsvergunning is verleend. Het college en [appellant 1] en [appellant 2] zijn het erover eens dat de corridor als een (feitelijk) bestaand bouwwerk in de zin van artikel 1.10 van de planregels, en daarmee als een toegestane aanbouw in de zin van artikel 3.2.1, aanhef en onder c, van de planregels moet worden beschouwd, zoals de rechtbank ook heeft overwogen. Op grond van artikel 3.2.2, aanhef en onder e, van de planregels geldt dat de bestaande aanbouw op dezelfde plaats en in ten hoogste dezelfde omvang mag worden gebouwd. Het standpunt van het college komt erop neer dat het begrip “bestaande” in artikel 3.2.2 van de planregels een andere betekenis heeft dan datzelfde woord in artikel 3.2.1 van de planregels. Het college heeft hierbij verwezen naar de plansystematiek en de bedoeling van het bestemmingsplan. Volgens het college volgt daaruit dat alleen legale aanbouwen mogen worden gebouwd. De rechtbank heeft die redenering van het college terecht niet gevolgd. Vanwege de rechtszekerheid moet een planregel letterlijk worden uitgelegd. Pas als de planregel op zichzelf niet duidelijk is, wordt naar de samenhang met de andere planregels en de bedoeling van de planwetgever gekeken. Die situatie doet zich hier niet voor. Er was ook geen aanleiding om aan te sluiten bij de overgangsbepalingen in het plan. Het overgangsrecht komt namelijk pas in beeld wanneer het bouwplan in strijd is met de planregels. Dit doet zich in het geval van de corridor niet voor. Dit betekent dat de rechtbank terecht heeft geconcludeerd dat de corridor niet in strijd is met het bestemmingsplan.
Het betoog slaagt niet.
Bestaat voor de corridor concreet zicht op de legalisatie?
8. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat voor de corridor concreet zicht op legalisatie bestond ten tijde van het besluit op bezwaar. De rechtbank heeft volgens het college ten onrechte van belang geacht dat er op dat moment een ontvankelijke aanvraag om een omgevingsvergunning lag. Volgens het college is enkel het indienen van een aanvraag onvoldoende om concreet zicht op legalisatie aan te nemen, omdat ook van belang is of het college bereid is een omgevingsvergunning te verlenen. Deze bereidheid is er niet bij het college.
8.1. Wat hiervoor onder 6.1 staat leidt tot het oordeel dat voor de corridor ten tijde van de besluitvorming concreet zicht op legalisatie bestond. De Afdeling onderschrijft daarom overweging 20 van de uitspraak van de rechtbank. Zij voegt daaraan toe dat in een geval als dit waarbij een bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan, concreet zicht op legalisatie bestaat, los van de vraag of er een ontvankelijke aanvraag ligt, gezien het gebonden karakter van de bevoegdheid om dan een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen te verlenen.
Het betoog slaagt niet.
Is handhaving van het gebruik van het botenhuis onevenredig?
9. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat handhaving van het gebruik van het botenhuis als recreatiewoning/keuken onevenredig is. Het college heeft toegelicht dat in het kader van een nieuw bestemmingsplan een inventarisatie wordt gemaakt van overtredingen, waarna op de gehele Scheendijk planmatig tegen geconstateerde overtredingen zal worden opgetreden. Het college voert verder aan dat [appellant 1] en [appellant 2] er zelf voor kiezen om in een kleine recreatiewoning te wonen. Dat het college de permanente bewoning van de recreatiewoning gedoogt, betekent volgens het college niet dat het botenhuis als onderdeel van hun woning mag worden gebruikt. Gebruik als botenhuis of botenberging heeft volgens het college een minder grote invloed op de omgeving dan bewoning.
9.1. De rechtbank heeft onder overweging 27 tot en met 30 gemotiveerd uiteengezet waarom zij in dit geval van oordeel is dat handhavend optreden tegen het gebruik van het voormalige botenhuis als recreatiewoning/keuken onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen doelen. De Afdeling onderschrijft deze conclusie van de rechtbank. Daaraan voegt de Afdeling toe dat het college in verband met wat hierboven onder 6.1 is overwogen naar alle waarschijnlijkheid een omgevingsvergunning voor de corridor moet verlenen en dat het college op de zitting heeft toegelicht dat de recreatiewoning in de nabije toekomst mogelijk een permanente woonbestemming krijgt. Het ligt in rede dat het college opnieuw naar het gebruik van het perceel kijkt en mogelijk alsnog tot handhaving overgaat als er duidelijkheid is over de plannen van de gemeente met dit perceel. Maar beoordeeld naar de stand van zaken ten tijde van de besluitvorming is handhaving onevenredig.
Het betoog slaagt niet.
https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:RVS:2025:774
Uitspraak rechtbank:
https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:RBMNE:2022:1059
29. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval de belangen van eisers bij het behoud van het gebruik van het botenhuis voor bewoning zwaarder wegen dan het algemeen belang van naleving van wet- en regelgeving. De rechtbank overweegt daartoe dat op de zitting naar voren is gekomen dat ook bij andere recreatiewoningen aan de [bestemming] het botenhuis al vanaf de bouw voor bewoning wordt gebruikt en verweerder geen voorbeelden heeft kunnen noemen waarin daartegen handhavend is opgetreden. De recreatiewoningen hebben een klein oppervlak, waardoor meerdere eigenaren ervoor hebben gekozen het botenhuis in gebruik te nemen voor bewoning. Eisers hebben een keuken aangebracht in het botenhuis, die geheel verwijderd zou moeten worden als zij moeten voldoen aan de last. Verder wonen eisers sedert 2003 permanent in hun recreatiewoning ofschoon permanente bewoning niet is toegestaan. Verweerder heeft daar nooit handhavend tegen opgetreden, de opgelegde lasten onder dwangsom zien daar ook niet op. Als eisers het botenhuis niet voor bewoning meer mogen gebruiken houden zij een nog kleiner oppervlak voor bewoning over. Het perceel heeft weliswaar de bestemming [A] , maar zoals eisers op de zitting hebben aangevoerd, valt niet in te zien dat het gebruik van het botenhuis als woning een verdergaande ruimtelijke impact heeft dan het gebruik van het botenhuis als berging voor een boot. Het botenhuis staat er immers al. Verweerder heeft hier op de zitting niets tegen ingebracht. Tot slot betrekt de rechtbank bij haar oordeel dat een belang van een verzoeker om handhaving in dit geval niet aan de orde is omdat er alleen een melding is gedaan bij verweerder. Andere belangen van derden bij handhaving zijn niet gebleken.
Leave a Reply