8. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2025:678, geldt bij handhavingsbesluiten bij de toets aan het evenredigheidsbeginsel de maatstaf van de zogeheten Harderwijk-uitspraak (uitspraak van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285). Daarbij geldt als uitgangspunt dat het algemeen belang gediend is met handhaving en dat om die reden in de regel tegen een overtreding moet worden opgetreden. Handhaving blijft dus voorop staan.
Handhavend optreden is alleen onevenredig als er in het concrete geval omstandigheden zijn waaraan een zodanig zwaar gewicht toekomt dat het algemeen belang dat gediend is met handhaving daarvoor moet wijken. Dan is er een bijzonder geval waarin toch van handhavend optreden moet worden afgezien. Een bijzonder geval kan zich bijvoorbeeld voordoen bij concreet zicht op legalisatie, maar ook andere omstandigheden van het concrete geval kunnen leiden tot het oordeel dat er een bijzonder geval is.
Andere redenen om van handhavend optreden af te zien kunnen zich bijvoorbeeld voordoen bij een schending van het gelijkheidsbeginsel of het vertrouwensbeginsel.
Is handhavend optreden in dit geval onevenredig?
9. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat handhavend optreden onevenredig is. Volgens hem zijn er bijzondere omstandigheden aanwezig om van handhavend optreden af te zien.
Hij voert aan dat concreet zicht op legalisatie bestaat. Hij wijst erop dat in de afgelopen jaren verschillende moties door de Tweede Kamer zijn aangenomen over het legaliseren van permanente bewoning van recreatiewoningen. In het bijzonder wijst hij op de brief van de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening van 19 december 2024 aan de colleges van burgemeester en wethouders van gemeenten in Nederland en aan de voorzitter van de Tweede Kamer. In die brief worden de colleges van burgemeester en wethouders gevraagd niet handhavend op te treden tegen permanente bewoning van recreatiewoningen en zo te handelen in lijn met de aangenomen motie van het Lid Wijen-Nass c.s. van de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2024/25, 36 600, XXII, nr. 43), totdat het juridisch kader gereed is waarin de gemeenten worden geïnstrueerd bestaand gebruik van een recreatiewoning voor permanente bewoning toe te staan, onder bepaalde voorwaarden.
[…]
Is er sprake van concreet zicht op legalisatie?
9.2. [appellant] voert terecht aan dat de rechtbank niet is ingegaan op zijn beroepsgrond dat concreet zicht op legalisatie bestaat. Dit leidt echter niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank.
De Afdeling ziet in wat [appellant] heeft aangevoerd over concreet zicht op legalisatie geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet mocht overgaan tot handhavend optreden. De Afdeling overweegt hierover als volgt.
Zoals hiervoor onder 7 is overwogen, is het gebruik van de recreatiewoning als hoofdverblijf in strijd met het bestemmingsplan. Het college is niet bereid voor dat illegale gebruik een omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan te verlenen. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (vergelijk bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 30 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4374, en 6 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4518) volstaat in beginsel het enkele feit dat het college niet bereid is een omgevingsvergunning te verlenen voor afwijking van het bestemmingsplan voor het oordeel dat geen concreet zicht op legalisering aanwezig is. Het college heeft toegelicht dat recreatieverblijven zijn bedoeld voor recreatie en toerisme, toerisme belangrijk is voor de gemeente Ede en het college verder het natuurgebied waarin het park De Goudsberg ligt, wil beschermen tegen intensief gebruik. Het college voert een actief en consequent beleid waarbij opgetreden wordt tegen bewoning van recreatieverblijven. De Afdeling ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het door het college ingenomen standpunt rechtens onjuist is.
De omstandigheid dat er in de landelijke politiek aandacht was en is voor het mogen bewonen van recreatiewoningen, leidt niet tot een ander oordeel. Op het moment van opleggen van de last onder bestuursdwang maar ook ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar van 3 februari 2023 was geen sprake van een ophanden zijnde inwerkingtreding van gewijzigde regelgeving over permanente bewoning van recreatiewoningen. Het college kon daarmee in de besluitvorming dus geen rekening houden. Bovendien is het de vraag of de in de brief van de minister van 19 december 2024 aangekondigde wijziging van de regelgeving tot gevolg zal hebben dat de permanente bewoning van deze recreatiewoning in dit geval zal moeten worden toegestaan door het college. De voorwaarden waaronder permanente bewoning van recreatiewoningen mogelijk moet worden gemaakt, moeten, zo volgt ook uit die brief, nog verder worden uitgewerkt. Het gaat daarbij om aspecten als bestaande plannen voor revitalisering, transformatie, minimumeisen aan de bouwkwaliteit en milieuonderwerpen. Het college heeft daarover op de zitting toegelicht dat het park De Goudsberg bestaat uit een recreatiecentrum en een bungalowpark met individuele eigenaren. In dat bungalowpark ligt ook de recreatiewoning van [appellant]. Omstreeks zes jaar geleden zijn door de gemeente plannen gemaakt om onder meer het park De Goudsberg vitaal te maken. Hoewel de revitalisering van het park De Goudsberg hoofdzakelijk ziet op het recreatiecentrum, kan het bungalowpark daar volgens het college niet los van worden gezien. Het park De Goudsberg in zijn totaliteit mag alleen worden gebruikt voor recreatie. Het college heeft toegelicht dat er op het park De Goudsberg al 120 handhavingstrajecten zijn afgerond. Bovendien is het park omringd door het Natura 2000-gebied Veluwe en ligt een woonwijk met burgerwoningen in een dergelijk gebied niet voor de hand.
Het betoog dat handhavend optreden in zoverre onevenredig is, slaagt niet.
https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:RVS:2025:854
Leave a Reply