CBb 25 maart 2025, ECLI:NL:CBB:2025:202 – Geslaagd beroep op het evenredigheidsbeginsel: intrekking taxivergunning onevenwichtig.

Print deze pagina
5.1De voorzieningenrechter merkt de beroepsgrond dat het bestreden besluit een onevenredig zware maatregel bevat, aan als een beroep op het evenredigheidsbeginsel. Daarom toetst de voorzieningenrechter of de gevolgen van het bestreden besluit wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de handhaving te dienen doelen als bedoeld in artikel 4:84 (slot) van de Awb. Bij deze toets gelden dezelfde maatstaven als bij toetsing van een besluit aan de norm van artikel 3:4, tweede lid, van de Awb, te weten of het besluit geschikt en noodzakelijk is om het daarmee beoogde doel te bereiken en of het besluit evenwichtig is. Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:285).

5.2De voorzieningenrechter is van oordeel dat het bestreden besluit, dat is genomen in overeenstemming met de handhavingsmatrix, geschikt en noodzakelijk is om het daarmee beoogde doel, dat de aan de KTB-vergunning verbonden voorwaarden worden nageleefd, te bereiken. Daarbij geldt dat het beleid in de handhavingsmatrix voorziet in opeenvolgende, steeds zwaardere maatregelen bij het herhaaldelijk niet naleven van de aan de KTB-vergunning verbonden voorwaarden en in zoverre proportioneel is.

5.3De voorzieningenrechter is echter van oordeel dat het bestreden besluit niet evenwichtig is. De intrekking van de KTB-vergunning is een reactie op een derde overtreding, te weten het door [naam 2] niet naleven van artikel 7, tweede lid, aanhef en onder d, van de Nadere regels. Het doel van die bepaling is blijkens de aanhef daarvan dat alle KTB-taxi’s op dezelfde manier herkenbaar zijn als KTB-taxi, onder meer door het voeren van stickers op de zijkanten van het daklicht van het taxivoertuig, zowel vanaf de linker- als de rechterzijde duidelijk zichtbaar voor de klant en voorzien van [..] informatie. Tussen partijen is niet in geschil dat de taxi van [naam 2] op alle voorgeschreven manieren behalve één sticker herkenbaar was als KTB-taxi. Zijn stelling dat de wel aanwezige sticker zichtbaar was voor klanten op de taxistandplaats en hij ook het vereiste keurmerkcertificaat op een voor klanten zichtbare wijze aan de rechterzijde van de voorruit van de taxi aanwezig had, is door het college van B&W niet betwist. In zoverre was het voertuig van [naam 2] ondanks het ontbreken van de sticker aan één zijde van het daklicht nog steeds voor klanten herkenbaar als KTB-taxi. Tegenover het concrete doel van herkenbaarheid staan de financiële gevolgen van intrekking van de KTB-vergunning voor [naam 2] . De voorzieningenrechter acht het aannemelijk dat [naam 2] voor zijn gezinsinkomen sterk afhankelijk is van de opstapmarkt. Verder acht de voorzieningenrechter in deze zaak ook het tijdsverloop een omstandigheid om rekening mee te houden. Dit tijdsverloop is veroorzaakt door de fout in het proces-verbaal van 24 april 2022, zoals al is geconstateerd door de voorzieningenrechter in de uitspraak van 11 december 2023, en welke fout pas met het proces-verbaal van 14 januari 2025 (correct) door het college van B&W is hersteld. Alle bijzondere omstandigheden en belangen afwegend is de intrekking van de KTB-vergunning in dit geval een te zware maatregel en is de intrekking van de vergunning onevenwichtig.

5.4Uit 5.3 volgt dat het college van B&W met toepassing van artikel 4:84 (slot) van de Awb van zijn handhavingsbeleid had moeten afwijken en een minder zware maatregel op had moeten leggen. De voorzieningenrechter acht, gelet op de opbouw van de in elkaar opvolgende steeds zwaardere maatregelen in de handhavingsmatrix, de daarin eerst voorliggende minder zware maatregel, te weten schorsing van de KTB-vergunning voor vier weken, in dit geval passend.

https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:CBB:2025:202

Print deze pagina

Leave a Reply

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *