Rb. Midden-Nederland 14 februari 2025, ECLI:NL:RBMNE:2025:522 – Zeer zeldzaam geval van boeteoplegging aan ‘doelvermogen’.

Print deze pagina

Is de boete aan de juiste overtreder opgelegd?

6. Eisers voeren aan dat de boete niet is opgelegd aan de overtreder. De boetebeschikking is geadresseerd en opgelegd aan eisers als eigenenaren van de panden, terwijl de overtreding van de Wav volgens de minister is begaan door het doelvermogen. Volgens eisers is daarmee niet voldaan aan de eisen van artikel 5:52 van de Awb en kan de boete daarom geen stand houden.

6.1.De rechtbank volgt eisers hierin niet. Uit de boetebeschikking blijkt dat de minister eisers niet als natuurlijke personen, maar als rechtspersoon heeft beboet, omdat zij volgens de minister zijn aan te merken als doelvermogen. In de boeteschikking is uitgelegd dat een doelvermogen op grond van artikel 5:1, derde lid, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 51, tweede en derde lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt gelijkgesteld met een rechtspersoon. Verder staat in de boetebeschikking dat eisers samen een doelvermogen hebben bestaande uit het pand, waarvan zij elk voor de helft eigenaar zijn en dat zij daardoor elk hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de totale boete. Uit deze bewoordingen blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat de minister boete heeft opgelegd aan het doelvermogen als de overtreder en dat de minister het aan eisers als eigenaren heeft overgelaten om te bepalen hoe zij de boete onderling verrekenen. Hiermee moet het voor eisers duidelijk zijn dat zij met hun doelvermogen de Wav hebben overtreden en dat zij daarom beiden, als eigenaren van het pand, hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de opgelegde boete. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er dus geen misverstand wie de overtreder is en wie de boete moet betalen. Van strijd met artikel 5:52 van de Awb is daarom geen sprake. Dat de boetebeschikking is geadresseerd aan eisers als eigenaren van het pand, betekent niet dat de boete aan eisers in persoon is opgelegd. Zoals de minister tijdens de zitting heeft toegelicht, wordt de boetebeschikking om praktische redenen geadresseerd aan een persoon, zoals dat bijvoorbeeld ook wordt gedaan aan de vennoten van een vennootschap. De minister heeft toegelicht dat in het geval van een vennootschap er vaak een naam is, maar dat in dit geval het doelvermogen een pand is dat geen eigen naam heeft. Daarom is de boete geadresseerd aan de eigenaren van het pand. De rechtbank kan dat volgen.

6.2.Eisers hebben, ter onderbouwing van hun betoog dat de boete niet is opgelegd aan de overtreder, verwezen naar een besluit op bezwaar van 4 juli 2014 in een andere boetezaak, waarin de boete eerst was opgelegd aan het doelvermogen als overtreder, maar wat volgens de minister in de beslissing op bezwaar in die zaak onjuist was en waarop de minister de boete in die zaak aan de natuurlijke personen heeft opgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank kan die verwijzing eisers niet baten. Zoals de minister in het verweerschrift heeft toegelicht gaat het in die zaak om een, achteraf gezien, onjuist besluit en is de minister niet gehouden om fouten uit het verleden te herhalen. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om aan de juistheid van dit standpunt van de minister te twijfelen.

Is boeteoplegging aan doelvermogen in strijd met het lex certa beginsel?

7. Eisers voeren aan dat het doelvermogen niet duidelijk is gedefinieerd en de boeteoplegging daarom in strijd met het lex certa beginsel als bedoeld in artikel 7 van de het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Het begrip doelvermogen bestaat volgens eisers enkel en alleen om buitenlandse doelvermogens onder de Nederlandse belastingwet te laten vallen en zo strafvervolging mogelijk te maken. Eisers menen dat zij daarom niet hebben kunnen weten dat hun handelen of nalaten bestraffing van een doelvermogen tot gevolg zou hebben.

7.1.De rechtbank is van oordeel uit de wetsbepaling en uit de rechtspraak blijkt wat onder doelvermogen wordt verstaan. De minister heeft in dit verband terecht verwezen naar de arresten van het Hof van Justitie van 12 november 19871 en van de Hoge Raad van 27 september 19892. Uit beide arresten kan worden afgeleid dat een doelvermogen een samenwerking van personen, zonder rechtspersoonlijkheid is, waarvan de leden kapitaal inbrengen in een afgescheiden vermogen met het oog op het behalen van winst. Naar het oordeel van de rechtbank is de minister, gelet op deze rechtspraak, uitgegaan van een juiste definitie van het begrip doelvermogen. Van strijd met het lex certa-beginsel is dan ook geen sprake. De stelling van eisers dat het begrip alleen in het leven is geroepen om buitenlandse doelvermogens onder de Nederlandse belastingwetgeving te laten vallen, volgt de rechtbank niet. Uit de Memorie van Toelichting bij artikel 51, derde lid van het WvSr3 blijkt niet dat het begrip doelvermogen alleen zou gelden voor het belastingrecht of alleen voor buitenlandse doelvermogens die in Nederland actief zijn. Als de wetgever dat wel zou hebben beoogd, dan had de wetgever dat kunnen regelen of daaraan aandacht kunnen besteden in de Memorie van Toelichting en dat is niet gebeurd.

Is er feitelijk sprake van een doelvermogen?

7.2.Tijdens de zitting hebben eisers hebben aangevoerd dat de minister niet met bewijsstukken heeft aangetoond dat er ook feitelijk sprake is van een doelvermogen.

7.3.De rechtbank is van oordeel dat dit betoog niet kan slagen. Hiervoor acht de rechtbank van belang dat uit de verklaring van eiser sub 2, die bij het boeterapport is gevoegd, blijkt dat de panden uit belastingtechnisch oogpunt particulier zijn aangekocht en dat eisers een gezamenlijke bankrekening hebben voor hun projecten, waarmee alle facturen en bankkosten worden betaald. Verder blijkt uit deze verklaring dat eisers samen meerdere panden hebben als investering, die worden beheerd door [bedrijf 2] en dat de opbrengst naar rato wordt gedeeld. Uit deze verklaring blijkt dus dat eisers vermogen bijeen hebben gebracht om de panden aan te kopen met het oog op het maken van winst. Daarbij is de verklaring aan eiser sub 2 voorgehouden en door hem ondertekend en vastgelegd in het boeterapport dat op ambtseed-belofte is opgemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister daarom van de juistheid van deze verklaring mogen uitgaan en, anders dan de gemachtigde van eisers tijdens de zitting heeft betoogd, hoefde de minister geen nader onderzoek te doen naar de bankrekeningen. De enkele stelling van hun gemachtigde tijdens de zitting dat van een doelvermogen geen sprake is, is dan ook onvoldoende voor een ander oordeel. Als volgens eisers de feitelijke situatie van hun bankrekening, investeringen of vermogen anders zit dan waarvan de minister is uitgegaan op grond van de informatie in de boeterapporten, had het op hun weg gelegen om hierover nader bewijs over te leggen, te meer omdat dit in hun invloedsfeer ligt. Zij zijn immers degenen die beschikken over nadere informatie over bijvoorbeeld hun bankrekening. Eisers hebben dit echter niet gedaan en zij zijn ook niet op zitting verschenen om hun situatie toe te lichten.

https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:RBMNE:2025:522

 

Print deze pagina

Leave a Reply

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *